Optica 1

CHECK-IN
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

CHECK-IN

Slide 1 - Tekstslide

licht gaat in rechte lijnen

week
les 1 (woensdag)
les 2 
(vrijdag)
20
O1
O2
21
O3
O4
22
O5 + toets bespreken
PO
23
PO
TV Optica
24
Herh H5
Herh H6
25
TV
TV

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Aan het eind van de les kun je:
• beschrijven wat rechtlijnige voortplanting van licht is;
• uitleggen wat het verschil is tussen diffuse en spiegelende weerkaatsing;
• beschrijven wat verstrooiing, absorptie, transmissie en breking van licht is;
• uitleggen wat diffuse weerkaatsing van een voorwerp te maken heeft met het zien ervan;
• uitleggen wat beeldvorming is en aan de hand van divergente en convergente lichtbundels
toelichten hoe beeldvorming in het oog plaatsvindt;
• uitleggen waar en wanneer een scherp beeld ontstaat.



Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lichtbronnen

Slide 4 - Tekstslide

rIn de kindertekening van de zon (figuur O.1a) zie je rechtlijnige voortplanting van zonlicht
terug, maar de tekening bevat natuurkundig gezien ook ‘fouten’. Lichtstralen beginnen bij de
bron en lopen veel verder door dan ze zijn getekend. Bovendien lijken alle lichtstralen vanuit
het middelpunt te komen: het lijkt dus alsof de zon een puntvormige lichtbron is, maar is een uitgebreide lichtbron

Slide 5 - Tekstslide

Omdat de zon ver weg staat, komen de lichtstralen die uit één punt van de zon
vertrekken vrijwel evenwijdig op aarde aan (figuur O.2a). Daardoor lijkt je schaduw scherp. Als je nauwkeurig naar de randen van je schaduw kijkt, zie je dat dat niet waar is.

De lichtstralen vanaf de ene kant van de zonneschijf naar de aarde maken een hoek van ongeveer 0,5° met
de lichtstralen die vanaf de andere kant van de zonneschijf komen (figuur O.2b).

DE ZON

De zon is een  ............................ , niet  ............................
maar uitgebreid.
 
KIES UIT:

Lichtbron
Tussenstof
Puntvormig
Convergent

Slide 6 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

DE ZON (vervolg)
Zonlicht gaat via ............................ door de ruimte. In de ruimte heerst vacuüm, dus blijkbaar heeft licht geen ............................ nodig

KIES UIT:

Lichtbron
Tussenstof
Rechtlijnige voorplanting
Lucht

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het zonlicht valt op de wolken. Vanuit een vliegtuig is het hele wolkendek zichtbaar. Hierbij treedt dus ............................ op. Doordat de wolken een deel van het licht ............................, verdampt een deel van de waterdruppeltjes in de wolken.

Diffuse weerkaatsing 
Afbeelden
Selectieve weerkaatsing
Absorberen

Slide 8 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

een voorwerp dat diffuus weerkaatst, kun je van alle kanten zien.
Vraag
Waarom is het op een bewolkte dag donkerder aan het oppervlak?

Slide 10 - Tekstslide

Een deel van het licht dat vanaf de zon op de wolken valt, weerkaatst de ruimte in en bereikt daardoor niet de aarde. Een ander deel dringt de wolk binnen en verstrooit daar: door weerkaatsing tegen kleine waterdruppeltjes gaat ook daarvan een deel naar boven en dus niet naar het aardoppervlak.
Tot slot absorberen de waterdruppeltjes een deel van het licht: ook dat deel bereikt het aardoppervlak niet.

Slide 11 - Tekstslide

in tegenstelling tot een spiegel die licht slechts in 1 richting reflecteert

Het lijkt alsof de kerk onder plas zit.
De meeste voorwerpen weerkaatsen licht deels diffuus en deels spiegelend

A
links is diffuse weerkaatsing en rechts spiegelend
B
rechts is diffuse weerkaatsing en links spiegelend
C
beide zijn diffuus
D
beide zijn spiegelend

Slide 12 - Quizvraag

Bij diffuse weerkaatsing (figuur links) wordt licht in alle richtingen gereflecteerd, bij spiegelende weerkaatsing slechts in één richting (figuur rechts).
Opdracht 
Maak een zelfportret waarbij je  voor een muur staat. Aan de muur hangt een spiegel. 
Construeer de spiegel zodat je jezelf van top tot teen kunt zien.

Slide 13 - Tekstslide

licht komt in je oog, dus pijlen naar je oog.

je hebt het spiegelbeeld achter de spiegel nodig om te weten waar lichtstraal vandaan komt

Dichterbij spiegel staan, wat dan? maakt niet uit

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Woordweb

hoe heet dit verschijnsel?
Breking
Als licht van de ene naar de andere stof gaat, kan het van richting veranderen.
Het ene materiaal
breekt het licht meer dan het andere: water breekt licht minder sterk dan glas en glas weer
minder sterk dan diamant. Breking is ook afhankelijk van de invalshoek.

Slide 16 - Tekstslide

bolle lens
holle lens

Slide 17 - Tekstslide

De ooglens breekt het licht van de divergente bundel tot een convergente bundel. De ooglens
kan de brekende werking daarbij zó aanpassen dat de convergente bundel precies samenkomt
in één punt op het netvlies. Dit is een op de achterkant van het oog gelegen laag met miljoenen
zintuigcellen. Eén punt op de wand komt dus overeen met één punt op het netvlies. Zie figuur
O.7. Het punt op de wand noem je het voorwerpspunt, het punt op het netvlies het beeldpunt.
De wand bestaat uit vele voorwerpspunten die licht diffuus weerkaatsen. Bij elk voorwerpspunt
hoort op het netvlies precies één beeldpunt. Op het netvlies ontstaat zo een
scherp beeld van het voorwerp. Je noemt dit beeldvorming. Een beeld is alleen scherp
als de lichtstralen precies op het netvlies bij elkaar komen. Is dat niet het geval, dan zie je
onscherp. Het beeld ligt dan niet op het netvlies, maar ervoor of erachter

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Boven en onder zijn verwisseld. Zijn links en rechts ook verwisseld?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vraag
Je kijkt eerst naar je schrift en daarna naar het bord.
Leg uit in welke situatie je ooglenzen de divergente bundels
het sterkst moeten breken. Maak eventueel gebruik van een
schets.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Als je naar het bord (B) kijkt, is het voorwerpspunt ver weg. Het kegelvormig lichtbundeltje is dan veel langer en de hoek tussen de lichtstralen kleiner dan in de situatie dat je naar je schrift (S) kijkt. In beide situaties ligt het beeldpunt even ver achter de lens, want aan de diameter van de oogbol verandert niets.
In de situatie van het schrift knikken de lichtstralen meer dan in de situatie van het bord. De ooglens moet bij het kijken in het schrift de lichtstralen dus het sterkst breken.

Slide 22 - Tekstslide

Fotocamera
Ook met een fotocamera (figuur O.8) kun
je een voorwerp afbeelden. Net als bij het
oog maakt de cameralens een omgekeerd
beeld. Dit beeld kun je vastleggen op een
beeldchip, die zich achter in de camera
bevindt; de beeldchip is te vergelijken met
het netvlies.
AHW
Maak opdracht 1, 3, 7, 8 en 9.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Je kunt nu:
• beschrijven wat rechtlijnige voortplanting van licht is;
• uitleggen wat het verschil is tussen diffuse en spiegelende weerkaatsing;
• beschrijven wat verstrooiing, absorptie, transmissie en breking van licht is;
• uitleggen wat diffuse weerkaatsing van een voorwerp te maken heeft met het zien ervan;
• uitleggen wat beeldvorming is en aan de hand van divergente en convergente lichtbundels
toelichten hoe beeldvorming in het oog plaatsvindt;
• uitleggen waar en wanneer een scherp beeld ontstaat.

Huiswerk: opdracht 3, 7, 8 en 9


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies