Dictionary, Mavo 4, medium

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Ik kan woorden opzoeken in 
een EN-NL woordenboek.

Slide 2 - Tekstslide

How to use a dictionary.
  1. Decide whether you really NEED to look up the word. Maybe a guessing strategy is enough.
  2.  Look at the first letter, then the second, then the third, etc,  to look up the word. The dictionary is in alphabetical order. 
  3. Make use of guide words. 

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Put the letters in the correct alphabetical order
1
2
3
4
5
6
F
W
D
J
O
T

Slide 5 - Sleepvraag

Put the letters in the correct alphabetical order
1
2
3
4
5
6
consult
connect
consider
constrain
consumer
construct

Slide 6 - Sleepvraag

Put the words in the correct alphabetical order
1
2
3
4
5
6
treat
together
threat
thong
throat
tight

Slide 7 - Sleepvraag

Look up the meaning of these words using the DICTIONARY!
  • mischief
  • vacancy
  • affirmation
  • congenital
  • usually 
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

Achter een woord staat meestal een afkorting.

Wat betekent 'ww'?

Slide 9 - Open vraag

Achter een woord staat meestal een afkorting.

Wat betekent 'zn'?

Slide 10 - Open vraag

Achter een woord staat meestal een afkorting.

Wat betekent 'mv'?

Slide 11 - Open vraag

Achter een woord staat meestal een afkorting.

Wat betekent 'bn'?

Slide 12 - Open vraag

On the next three slides you'll be shown English sentences. 
The bold words in the sentence can't be found in the dictionary in the form it is in.  Why not? What is different?

Op de volgende drie slides zie je Engelse zinnen. Het dikgedrukte woord uit de zin staat niet in die hoedanigheid (die spelling) in het woordenboek. Waarom niet? Wat is er anders?

Slide 13 - Tekstslide

Waarom staat het dikgedrukte woord niet met deze spelling in het woordenboek:
What were you taught?

Slide 14 - Open vraag

What were you taught?
  • Het gaat hier om een werkwoord (VERB)
  • Werkwoorden staan enkel als stam in het woordenboek
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''teach''

Slide 15 - Tekstslide

Waarom staat het dikgedrukte woord niet met deze spelling in het woordenboek:
A thousand yellow cars.

Slide 16 - Open vraag

A thousand yellow cars.
  • Het gaat hier om een meervoudsvorm (PLURAL)
  • Zelfstandig naamwoorden (NOUN) staan enkel als stam in het woordenboek. 
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het werkwoord als je het op wilt zoeken in het woordenboek!
  • In dit geval ''car''

Slide 17 - Tekstslide

Waarom staat het dikgedrukte woord niet met deze spelling in het woordenboek:
They are the friendliest people on earth.

Slide 18 - Open vraag

They are the friendliest people on earth.
  • Het gaat hier om een overtreffende trap (SUPERLATIVE)
  • Vergrotende en overtreffende trappen staan enkel als stam in het woordenboek.
  • Ga dus altijd terug naar de stam van het bijvoeglijk naamwoord (ADJECTIVE) als je het op wilt zoeken in je woordenboek! (In dit geval ''friendly'') 

Slide 19 - Tekstslide

Waar verwijzen deze woorden naar? 
Naar welk woord zoek je in het woordenboek?
  1. are
  2. had
  3. grown
  4. gonna
  5. gotta
  6. esthetics
Example:

Did verwijst naar do

Slide 20 - Tekstslide

Probeer zo weinig mogelijk het woordenboek te gebruiken. Gebruik eerst guessing strategies

Maar zorg dat je weet hoe het werkt zodat je hem snel kan gebruiken als het nodig is. 

Slide 21 - Tekstslide

I understand how a dictionary works
and I can use it.
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll