1. leren 9. bientôt
2. geschiedenis 10. le cours
3. vrijdag 11. hij heeft een hekel aan (détester)
4. de leerling 12. ik vraag (demander)
5. la note 13. wij werken (travailler)
6. le cahier 14. zij (m) kijken (regarder)
7. la matière 15. jij geeft (donner)
8. fort en 16. jullie dansen (danser)