SVO(M)PT

Word order
- Ezelsbruggetje voor basic sentence structures!
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Word order
- Ezelsbruggetje voor basic sentence structures!

Slide 1 - Tekstslide

Word order refers to the way words are arranged in a sentence. The standard word order in English is: Subject + Verb + Object. To determine the proper sequence of words, you need to understand what the subject, verb and object(s) are.

Subject: typically a noun or pronoun—the person, place or thing
Verb: the action or state of being
Object: the word or group of words influenced by the verb
Weten jullie nog?......
Wat is de regel van plaats en tijd in een zin?
A
Er is geen regel.
B
Weet ik niet.
C
De plaats staat voor de tijd.
D
De tijd staat voor de plaats.

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Word order


He               was looking       at the shop window      in Market street            last time we were there.
Subject           Verb                                    Object                      Place                                            Time
SVOPT

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SVOPT
Subject: Who. He/She/It/Mary/Peter/The police.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SVOPT
Verb: Do.
Walked/was looking/take/learnt/have taken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SVOPT
Object: What.
Football/the window shop/the table

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SVOPT
Place: Where
At the supermarket/in the classroom/on the road.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

SVOPT
Time: When
tomorrow/yesterday/in the evenig/next year/last year

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
subject
verb
object
he
jumps
him
shoot
is driving
me
us
we
them
throw
they

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dan de volgorde van een goede Engelse zin?

Wie           doet      wat             waar        wanneer.
subject     verb      object      place           time

    I eat a sandwich at home at night

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het woord object?
A
werkwoord
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
plaats

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat betekent het woord verb?
A
werkwoord
B
onderwerp
C
lijdend voorwerp
D
plaats

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

welk ezelsbruggetje ga je onthouden voor woordvolgorde? Type het hier

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies