Wederkerend werkwoord = se + verbe (zich + werkwoord)
Stukje 1 = een voornaamwoord
Stukje 2 = het werkwoord (voorbeeld: laver)
Je me lave Ik was me
Tu te laves Jij wast je
Il/ elle/ on se lave Hij/ zij/ men wast zich
Nous nous lavons Wij wassen ons
Vous vous lavez Jullie wassen je/ U wast zich
Ils/ elles se lavent Zij wassen zich