Thema 4 Evolutie samenvatting

Thema Evolutie
Wat komt er bij je op?
1 / 33
volgende
Slide 1: Woordweb
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema Evolutie
Wat komt er bij je op?

Slide 1 - Woordweb

Slide 2 - Tekstslide

Welke conclusie kan je trekken uit de figuur?
A
Archaea en bacteriën zijn meer aan elkaar verwant dan archaea en eukaryoten
B
Archaea en eukaryoten zijn meer aan elkaar verwant dan eukaryoten en bacteriën
C
Archaea en bacteriën zijn meer aan elkaar verwant dan archaea en eukaryoten

Slide 3 - Quizvraag

geologische tijdschaal

Slide 4 - Tekstslide

Plaats het onstaan van de verschillende / gebeurtensissen levensvormen in de juist volgorde. Van vroeger tot heden.
1: ......................

2: .....................

3: .....................

4: ....................

5: ....................

6: ...................


Ontstaan van de aarde
Zoogdieren en vogels
Mensachtigen
Landdieren
Eencelligen
Meercelligen

Slide 5 - Sleepvraag

organische <-> anorganische stoffen
Organische stoffen: 
* bevatten altijd waterstofatomen en minimaal twee koolstofatomen
* Veelal grotere, gecompliceerde moleculen
* bijvoorbeeld glucose en octaan

Anorganische stoffen:
* veelal kleinere moleculen
* bijvoorbeeld water

Slide 6 - Tekstslide

Koolstofdioxide
A
Organisch
B
Anorganisch

Slide 7 - Quizvraag

DNA
A
Organisch
B
Anorganisch

Slide 8 - Quizvraag

Enzymen
A
Organisch
B
Anorganisch

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Welke 3 domeinen hebben we?
A
Bacteriën, dieren en planten
B
Archaea, prokaryoten en Bacteriën
C
Archaea, eukaryoten en Bacteriën
D
Planten, Dieren en schimmels

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide


In de geschiedenis van de aarde zijn er regelmatig klimaatsveranderingen geweest. Hierdoor veranderde de mate van invloed van abiotsche factoren op populaties. Sommige individuen hadden, door toeval, een hogere fitness. Na veel generaties veranderde op deze manier soorten in nieuwe soorten.

Welk pijler van Darwin mist hier?
A
Genetische variatie (verscheidenheid in genotypen)
B
Natuurlijke selectie (survival of the fittest)
C
Soortvorming door reproductieve isolatie
D
Natuurlijke selectie (de sterkste overleefd)

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Rudimentair orgaan
Een orgaan dat geen functie (meer) heeft.

Bij verre voorouders had zo'n orgaan nog wel een functie maar die is verloren gegaan tijdens de evolutionaire ontwikkeling.
Voorbeelden:

    het stuitbeentje bij de mens (ooit de aanleg van een staart)
    de verstandskiezen bij de mens

Voorbeelden:

    het stuitbeentje bij de mens (ooit de aanleg van een staart)
    de verstandskiezen bij de mens
    pootresten bij slangen




Voorbeelden:

    het stuitbeentje bij de mens (ooit de aanleg van een staart)
    de verstandskiezen bij de mens
    pootresten bij slangen


Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide


A
Homoloog
B
Analoog
C
Rudimentair

Slide 21 - Quizvraag


A
Homoloog
B
Analoog
C
Rudimentair

Slide 22 - Quizvraag

Welke van de volgende organen zijn rudimentair?
A
De staartwervels van een mens.
B
De vleugels van een vleermuis.
C
De vleugels van een insect.

Slide 23 - Quizvraag

Mensen die geloven dat alle ......................... zijn ontstaan uit eenvoudige ........................., waarbij ook veel soorten zijn ......................... , geloven in het .........................proces.

De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan. 
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Dat door ......................... een zelfde soort steeds meer kan verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.

organisme
levensvormen
uitgestorven
evolutie
soorten
overlevingskans
natuurlijke selectie
isolatie
genotypen
voortplanten

Slide 24 - Sleepvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Groot/ver
Groot/dichtbij
Klein/dichtbij
Klein/ver

Slide 31 - Sleepvraag

Slide 32 - Tekstslide

Wat is niet belangrijk bij de eilandtheorie?
A
het klimaat op het eiland
B
de afstand van het eiland tot het vasteland
C
de grootte van het eiland
D
het aantal soorten dat leeft op het eiland

Slide 33 - Quizvraag