13. Thema 2, week 2 Les 6a Het menselijk lichaam

1 / 18
volgende
Slide 1: Woordweb
TaalBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Woordweb

Lesdoel

Ik weet dat  de nieuwe woorden over het menselijk lichaam betekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Onderstreep de woorden in de leestekst.

Onderstreep de woorden in de leestekst.

Slide 3 - Tekstslide

de adolescent
(twee adolescenten)

iemand die bijna volwassen is, tussen de vijftien en
  twintig jaar.

Deze jongeren zijn allemaal adolescenten, want ze zijn al 15 jaar maar nog geen 20 jaar.

Slide 4 - Tekstslide

de puber
(twee pubers)
iemand die lichamelijk volwassen wordt, ongeveer
  tussen de twaalf en achttien jaar.

Als jij een puber wordt zit jij op het voortgezet onderwijs.
In de puberteit veranderd er veel in je lichaam.






Dan wordt je dus een puber.

Slide 5 - Tekstslide

de tiener
(twee tieners)
iemand van tien tot en met negentien jaar.

Zijn jullie al allemaal tieners?

Slide 6 - Tekstslide

besmettelijk

als iets gemakkelijk van
de een naar de ander overgaat.

Covid-19 (Corona) is heel erg besmettelijk, daarom werden er strenge maatregelen genomen.

Slide 7 - Tekstslide

de epidemie
(twee epidemieën)
als veel mensen een ziekte krijgen. Deze ziekte is besmettelijk.
 
We spreken van een epidemie als meer dan 51






mensen op duizend mensen ziek zijn.
Covid-19 is een pandemie. Het is over de hele wereld verspreid. Griep is meestal een epidemie.

Slide 8 - Tekstslide

erbovenop komen
beter worden


We dachten dat hij de ziekte niet zou overleven maar gelukkig is hij erbovenop gekomen.

Slide 9 - Tekstslide

fataal

dodelijk

Dat brommerongeluk werd hem fataal.

Slide 10 - Tekstslide

het immuunsysteem
(twee immuunsystemen)
het mechanisme in het lichaam dat ervoor zorgt dat ziektes worden afgeweerd.


Als jouw immuunsysteem niet goed werkt, dan moet je goed oppassen. Je wordt dan sneller ziek.

Slide 11 - Tekstslide

inenten 
(entte in, ingeënt)
een stof in iemand lichaam spuiten die ervoor zorgt dat die persoon een bepaalde ziekte niet krijgt.
WERKWOORD
Ik ent in
Hij ent in
Wij enten in

Ik/hij entte in
Wij entten in
Wij hebben ingeënt.

Als baby wordt je tegen verschillende besmettelijke ziektes ingeënt. Deze ziekte kan je dan niet krijgen.

Slide 12 - Tekstslide

infecteren
(infecteerde, geïnfecteerd)
door een ziekte besmet worden.


Mijn computer is geïnfecteerd met een virus.
WERKWOORD
Ik infecteer
Hij infecteert
Wij infecteren

Ik/hij infecteerde
Wij infecteerden

Wij hebben geïnfecteerd

Slide 13 - Tekstslide

resistent

niet vatbaar voor een ziekte of een medicijn.
De medicijnen hielpen niet meer, zij was resistent geworden.
Als je bent ingeënt tegen de mazelen dan ben je resistent tegen mazelen geworden..

Slide 14 - Tekstslide

het virus
(twee virussen)

iets, kleiner
  dan een bacterie, dat ziekte veroorzaakt.


Een virus is een zeer kleine ziekteverwekker zoals het  griepvirus
 of het covid-19 virus.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Video

TAAL
 Thema 2, week 2
Les 6a

OPGAVE 1D

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Link