Les 1: Ruilen & geldfuncties (3.1.)

• Economie
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 3

Wat kan je allemaal met je geld doen?

In Hoofdstuk 1 & 2 ging het over behoeften en consumeren

In Hoofdstuk 1 & 2 ging het over behoeften en consumeren

In Hoofdstuk 3 kijken we naar de rol van geld en de bank

Leerdoelen

Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.

Ik kan de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.

Ik kan het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.

00:39

Directe Ruil

Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken. 

00:50

Waarom zou boer Henk zijn paard niet willen ruilen voor een brood?

01:17

Waarom zou Anna haar boot niet willen ruilen voor het paard?

01:34

Indirecte Ruil

Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt.

Verkopen

Kopen

01:52

Wat zijn twee redenen om geld te gebruiken als ruilmiddel?

Directe Ruil

Je ruilt een goed of dienst tegen iets anders zonder geld te gebruiken.

Indirecte Ruil

Ruil waarbij je geld als ruilmiddel gebruikt.

Geld heeft drie functies:

Ruilmiddel: goederen of diensten kopen of verkopen met geld.

Geld heeft drie functies:

Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.

Hoeveel broden?

Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...

Geld heeft drie functies:

Rekenmiddel: met geld kan ik zien hoeveel iets waard is.

Door geld hoef je niet langer te gokken hoeveel iets waard is...

8000 euro

2 euro

Geld heeft drie functies:

Spaarmiddel: Het geld wat ik niet gebruik, kan ik nu bewaren om het later uit te geven.

Betalen met bijvoorbeeld een paard wordt erg lastig, omdat je een paard slecht kunt bewaren!

Sleep de plaatjes en hotspots met omschrijvingen naar de juiste geldfunctie

Ruilmiddel

Rekenmiddel

Spaarmiddel

Ik kan goederen en diensten kopen en verkopen met geld.

Geld dat ik nu niet nodig heb, kan ik bewaren voor later. 

Met geld kan ik zien hoeveel iets waard is. 

Chartaal Geld

Giraal Geld

Twee soorten geld

Oefenen

Maak opdracht 2 t/m 8 van Hoofdstuk 3.1.

Leerdoelen

Ik kan uitleggen wat het verschil is tussen directe en indirecte ruil.

Ik kan de geldfuncties noemen en er voorbeelden bij geven.

Ik kan het verschil tussen chartaal en giraal geld uitleggen.

Hoe ging dit?

Heb je de leerdoelen behaald? Vond je de opdrachten gemakkelijk te maken? 

Maak nu een keuze waar je aan gaat werken:

• Extra uitleg (paars)
• Extra oefening (geel)
• Extra uitdaging (blauw)

Herhalingsopdrachten

1 t/m 4 op blz. 88

Plusopdrachten

1 t/m 3 op blz. 90