Alles door elkaar

Alles door elkaar
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Alles door elkaar

Slide 1 - Tekstslide

deel 1

Slide 2 - Tekstslide

Uit hoeveel uur bestaat een dag?

Slide 3 - Open vraag

Hoeveel dagdelen heeft een dag

Slide 4 - Open vraag

Zet in juiste volgorde:
Middag - Nacht - Ochtend - Avond

Slide 5 - Open vraag

Welk dagdeel komt er na de nacht?
(Avond - Middag - Ochtend)

Slide 6 - Open vraag

Welk dagdeel komt er na de middag?
(Ochtend - Avond - Nacht)

Slide 7 - Open vraag

Een dagdeel duurt ..... uur.
A
2
B
4
C
6
D
8

Slide 8 - Quizvraag

Deel 2

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Welke dag komt voor vandaag?
A
eergisteren
B
morgen
C
gisteren
D
overmorgen

Slide 11 - Quizvraag

Hoeveel dagen verder is overmorgen?
A
Eén dag
B
Twee dagen
C
Drie dagen
D
Vier dagen

Slide 12 - Quizvraag

Hoe noem je de dag voor vandaag?
A
overmorgen
B
gisteren
C
vandaag
D
morgen

Slide 13 - Quizvraag

Hoe noem je de dag die na morgen komt?
A
vandaag
B
eergisteren
C
gisteren
D
overmorgen

Slide 14 - Quizvraag

Na gisteren komt........
A
morgen
B
eergisteren
C
vandaag
D
overmorgen

Slide 15 - Quizvraag

Welke dag komt na vandaag?
A
overmorgen
B
gisteren
C
eergisteren
D
morgen

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel dagen geleden is 'eergisteren'?
A
Drie dagen geleden
B
Twee dagen geleden
C
Een dag geleden
D
Vandaag

Slide 17 - Quizvraag

Deel 4

Slide 18 - Tekstslide

Hoeveel dagen heeft een week?

Slide 19 - Open vraag

Zet de dagen van de week in volgorde.
Begin bij Zondag.
(Maandag - Woensdag - Vrijdag - Dinsdag - Zaterdag - Donderdag)

Slide 20 - Open vraag

Welke dag komt na woensdag?
A
Vrijdag
B
Zondag
C
Donderdag
D
Zaterdag

Slide 21 - Quizvraag

Doordeweeks is
A
maandag, dinsdag, woensdag, donderdag vrijdag.
B
zaterdag en zondag
C
donderdag, vrijdag en zaterdag
D
zondag, maandag, dinsdag en woensdag

Slide 22 - Quizvraag

Het weekend is
A
zaterdag en zondag
B
maandag en dinsdag
C
woensdag en donderdag
D
vrijdag en zaterdag

Slide 23 - Quizvraag

deel 5

Slide 24 - Tekstslide

Hoeveel maanden heeft een jaar?

Slide 25 - Open vraag

Welke maand is de laatste van het jaar?
A
december
B
oktober
C
september
D
november

Slide 26 - Quizvraag

Welke maand komt na januari?
A
april
B
maart
C
mei
D
februari

Slide 27 - Quizvraag

Hoeveel seizoenen heeft een jaar?

Slide 28 - Open vraag

Zet de seizoenen in volgorde.
Begin bij winter
(zomer, herfst, lente)

Slide 29 - Open vraag

In welke maand begint de winter?
A
oktober
B
november
C
december
D
januari

Slide 30 - Quizvraag

In welke maand begint de lente?
A
januari
B
februari
C
maart
D
april

Slide 31 - Quizvraag

In welke maand begint de zomer?
A
juni
B
juli
C
augustus
D
september

Slide 32 - Quizvraag

In welke maand begint de herfst?
A
augustus
B
september
C
oktober
D
november

Slide 33 - Quizvraag

Slide 34 - Tekstslide