Je weet welke redenen mensen hebben om geld te lenen (leenmotieven)
Je weet wanneer neem je welke lening neemt
Je kunt berekenen hoeveel een lening kost (kredietkosten)
Slide 4 - Tekstslide
Wat moet je kennen/ kunnen?
Wat zijn de functies van geld?
Wat is giraal en wat is chartaal geld?
Een nieuw saldo kunnen berekenen.
De rol van banken in het betalingsverkeer kunnen noemen.
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
In de aflevering komen verschillende methodes naar voren om schulden te voorkomen en om jongeren met schulden te helpen. Welke vind jij de belangrijkste/ beste? Leg uit waarom.
Slide 7 - Open vraag
Welke redenen kun je hebben om geld te lenen?
Slide 8 - Woordweb
Leenmotieven = Redenen om geld te lenen.
Aanschaf van duurzame consumptiegoederen
Opvang van tijdelijke tekorten (schulden)
Opvang van calamiteiten (tegenvallers)
Aanschaffen van een huis (hypotheek)
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Lening terugbetalen
Als je geld hebt geleend moet je twee dingen terugbetalen
Het leenbedrag (aflossen)
Een vergoeding (rente)
Slide 11 - Tekstslide
Vormen van consumptiefkrediet
- Persoonlijkelening (aflossen in voorafafgesprokentermijnen)
- Doorlopendkrediet
(betaaljeook in maandtermijnenterug,
maar het afgelostebedragkunjeweeropnemen)
- Salariskrediet
(tot een bepaald bedrag in het rood → hangt van je salaris af)
Slide 12 - Tekstslide
https:
Slide 13 - Link
Persoonlijke lening (kosten berekenen)
Stap 1: Hoeveel moet ik terugbetalen?
Formule = termijnbedrag x aantal maanden = totale kosten
Stap 2: Hoeveel moet ik aan rente betalen?
Formule = totale kosten - lening = kredietkosten
Slide 14 - Tekstslide
Kredietkosten: rekenvraag
Je leent €4.000 met een looptijd van drie jaar en betaalt in maandtermijnen van €130,-. Wat betaal je aan kredietkosten?
Totale kosten 3 x 12 x €130 = €4.680
Leenbedrag = €4.000
---------------------------------------- -
Kredietkosten =€ 680
Slide 15 - Tekstslide
Hypothecairelening
Voor veel mensen de grootste lening
Voor een gebouw
Het huis of de grond dient als onderpand
Slide 16 - Tekstslide
Geldfuncties
Ruilmiddel = Je koopt een product of dienst
Rekenmiddel = Je kunt prijzen vergelijken of een waarde bepalen
Spaarmiddel = Als je geld spaart
Slide 17 - Tekstslide
Hoe koop je iets?
Door het te ruilen voor een ander product (dit gebeurde vooral vroeger) = directe ruil.
Door er geld voor te betalen = indirecte ruil
Dit kan contant (met briefjes en munten) = chartaal geld
Dit kan elektronisch (met pinpas, mobiel etc.) = giraal geld
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Wat is rente?
A
Een vergoeding omdat je geld van de bank leent
B
Een extra lening
C
Meer geld dat je ter beschikking hebt
D
Een bedrag dat je moet aflossen
Slide 20 - Quizvraag
Waarom willen mensen chartaal betalen?
Slide 21 - Open vraag
Waarom willen mensen giraal betalen?
Slide 22 - Open vraag
Betaal jij liever chartaal of giraal geef een argument voor je mening!
Slide 23 - Open vraag
Rol van banken (bij geld)
Banken hebben een belangrijke taak in het betalingsverkeer.
Ze verbinden tussen:
vraag naar geld (lenen)
aanbod van geld (sparen)
Slide 24 - Tekstslide
Als de rente stijgt dan:
A
stijgt het aanbod van geld en daalt de vraag.
B
stijgt het aanbod van geld en stijgt de vraag.
C
stijgt de vraag naar geld en daalt de vraag.
D
stijgt vraag van geld en stijgt de vraag.
Slide 25 - Quizvraag
Creditsaldo
In de plus
Positief saldo
Debetsaldo
'In de min'
Negatief saldo
Rood staan
Slide 26 - Tekstslide
Any questions?
Slide 27 - Open vraag
Wat moet je kennen/ kunnen?
Je weet welke verschillende leningen zijn er?
Je weet welke redenen mensen hebben om geld te lenen (leenmotieven)
Je weet wanneer neem je welke lening neemt
Je kunt berekenen hoeveel een lening kost (kredietkosten)
Slide 28 - Tekstslide
Wat moet je kennen/ kunnen?
Wat zijn de functies van geld?
Wat is giraal en wat is chartaal geld?
Een nieuw saldo kunnen berekenen.
De rol van banken in het betalingsverkeer kunnen noemen.