4h - Les 3 P3 : Kapitel 4 werkwoorden

Gutentag
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Gutentag

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

PERIODE 3
17. März:  Kapitel 4

Woche 13/14: einen persönlichen Brief schreiben

15. April: Deadline 'Projekt DDR'

Slide 3 - Tekstslide

Kapitel 4 - Eine wirtschaftliche Reise
Grammatik:
A: trappen van vergelijking
B: woorden van vergelijking
C: wederkerende werkwoorden
D: zwakke werkwoorden en hulpwerkwoorden
E: werkwoorden met een voorvoegseltje

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk
maken: opdr. 35 t/m 44 van §4.4
leren: Lernbox 4

en zsm het deel 'das Leben der anderen' afronden
tbv Projekt DDR

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden

Slide 6 - Tekstslide

vertaal: jullie doen (machen)

Slide 7 - Open vraag

vertaal: jij doucht (duschen)

Slide 8 - Open vraag

vertaal: jij hebt gedoucht

Slide 9 - Open vraag

hulpwerkwoorden
haben, sein, werden

Slide 10 - Tekstslide

wij zijn - wir ...
A
sein
B
seid
C
sind
D
seien

Slide 11 - Quizvraag

wij waren - wir ...
A
waren
B
seien
C
seinten
D
werden

Slide 12 - Quizvraag

Jij hebt - du ....
A
habest
B
hast
C
hattest
D
hat

Slide 13 - Quizvraag

Jij had - du ....
A
habest
B
hast
C
hattest
D
hattet

Slide 14 - Quizvraag

Hij werd - Er
A
werdet
B
wird
C
würde
D
wurde

Slide 15 - Quizvraag

Welche ... Schülerin hat mir geholfen?
A
liebe
B
liebes
C
liebes
D
lieben

Slide 16 - Quizvraag

Wortschatz

Slide 17 - Tekstslide

speichern
A
opslaan
B
wissen
C
beheren
D
gebruiken

Slide 18 - Quizvraag

der LKW
A
de documenten
B
de snackbar
C
de BTW
D
de vrachtwagen

Slide 19 - Quizvraag

die Unterlagen
A
de voorwaarden
B
de ondernemers
C
de documenten
D
de deeltijdbaan

Slide 20 - Quizvraag

furchtbar
A
levendig
B
ambitieus
C
vreselijk
D
fatsoenlijk

Slide 21 - Quizvraag

Reflexiv Verben
herhaling 3e klas: wederkerende werkwoorden

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

zich aankleden - sich anziehen
welke zin klopt niet?

A
Ich ziehe mich an.
B
Wir ziehen sich an.
C
Du ziehst dir an.
D
Sie ziehen ihnen an.

Slide 25 - Quizvraag

Wij moeten ons haasten. (sich beeilen).

Slide 26 - Open vraag

De lerares vergist zich. (sich irren)

Slide 27 - Open vraag

Waarom solliciteren jullie? (sich bewerben)

Slide 28 - Open vraag

Oude mensen wassen zich niet vaak.
(alte Menschen - sich waschen - nicht oft)

Slide 29 - Open vraag

Ik ben in Hardenberg goed bekend.
(sich auskennen)

Slide 30 - Open vraag

Slide 31 - Tekstslide

Huiswerk
 Havo maken: opdr. 50 t/m 59 van Lektion §4.5
leren: Lernbox 5

Slide 32 - Tekstslide