Aan elkaar of los A2 NN H 6

Lezen (10 min)
timer
6:00
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen (10 min)
timer
6:00

Slide 1 - Tekstslide

Programma

1. Leerdoelen: 
  • Aan het eind van de les kan ik samenstellingen juist schrijven.
  • Aan het eind van de les weet ik welke woorden je aaneengeschreven of los moet schrijven.
2. Klassikale uitleg en oefening
3. Alleen aan de slag met oefenblad + nakijken
4. Terugkoppeling leerdoelen  

Slide 2 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
Samenstellingen (schouder + tas = schoudertas) worden aan elkaar geschreven.
Altijd maar 1 klemtoon!
tuinman, zelfhulpboek, boormachine, laserprinter, basissschooldirecteur (1 klemtoon)

Maar geen samenstelling als je meer klemtonen hebt. 
In dit grote park wordt een kleine camping aangelegd (twee klemtonen), 

In dit voorbeeld gaat het om een bijvoeglijke nw + zelfstandig nw 

Samenstellingen kan met drie woorden of minder: lagelonenlanden

Slide 3 - Tekstslide

De volgende woorden schrijf je aan elkaar
Woorden die gemaakt zijn van: er, hier, daar of waar + een voorzetsel
daarna, ervoor, hierover, waarom, eronderdoor

Getallen: getallen tot twintig, tientallen, getallen met honderd en duizend
veertien, vijfenveertig, driehonderd,  vijfduizend. Maar: 6 miljoen en 8 miljard

Vaak voorkomende samengestelde werkwoorden: kapotmaken, pianospelen, theezetten, koffiedrinken. Maar: thee inschenken, cello spelen. Deze laatste twee komen minder vaak voor. Let op: niet altijd te onderbouwen: taalgevoel

Twee delen van een splitsbaar werkwoord die in dezelfde volgorde naast elkaar staan als het infinitief (hele werkwoord): 
Bijv. Toen mijn zusje thuiskwam (van het infinitief thuiskomen). Maar: ik kom thuis

Samengestelde bijvoeglijke naamwoorden met een deelwoord als tweede deel: dichtbevolkt, hooggelegen, pasgetrouwd.

Slide 4 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
twaalf duizend
A
aan elkaar
B
los

Slide 5 - Quizvraag

Antwoord A: aan elkaar
getallen met duizend aan elkaar 

Slide 6 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
drie miljard
A
aan elkaar
B
los

Slide 7 - Quizvraag

Antwoord B: los
getallen onder de twintig, tientallen, getallen met honderd of duizend aan elkaar. Rest: los 

Slide 8 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
driekamer appartement
B
driekamerappartement
C
drie-kamer-appartement
D
drie kamer appartement

Slide 9 - Quizvraag

Antwoord B
samenstelling met 3 woorden, 1 klemtoon:
driekamerappartement

Slide 10 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
adembenemende voorstelling
B
adembenemendevoorsteling
C
adem benemende voorstelling
D
adem benemendevoorstelling

Slide 11 - Quizvraag

Antwoord A
samenstelling met meer dan 2 klemtonen. 
adembenemende voorstelling 

Slide 12 - Tekstslide

aan elkaar of los?
A
daar om heen
B
daaromheen
C
daarom heen
D
daar omheen

Slide 13 - Quizvraag

Antwoord B
daaromheen
woord wat gemaakt is met: daar + voorzetsel(s)

Slide 14 - Tekstslide

Aan elkaar of los?
A
bruinebonensoep
B
bruine bonensoep
C
bruine bonen soep

Slide 15 - Quizvraag

Antwoord A
samenstelling met 3 woorden, 1 klemtoon
bruinebonensoep

Slide 16 - Tekstslide

los of aan elkaar?
er+onder+door
A
los
B
aan elkaar

Slide 17 - Quizvraag

Antwoord B
eronderdoor
woord wat gemaakt is met: er + voorzetsel(s)

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag met het oefenblad

Wat ga je maken: oefenblad: oefening 1 t/m 6
Hoe: alleen (je werkt in stilte)
Tijd: 10 minuten
Klaar?: kijk je werk na met het antwoordenblad (5 min)
Daarna: klassikaal nabespreken






Slide 19 - Tekstslide

Leerdoelen deze les:
  • Aan het eind van de les kan ik samenstellingen juist schrijven.
  • Aan het eind van de les weet ik welke woorden je aaneengeschreven of los moet schrijven.

Checkvraag: wanneer schrijf je een samenstelling aan elkaar? En wanneer zijn het losse woorden?

Slide 20 - Tekstslide

extra materiaal

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Let op het betekenisverschil dat kan ontstaan bij een samengesteld woord 

Het volle melkpak  = het melkpak wat geheel gevuld is
vollemelkpak  = het soort melk: volle, niet magere

het rode wijnglas = het soort glas
rodewijnglas  = het soort wijn

Slide 23 - Tekstslide

3. Bijvoeglijk nw + zelfstandig nw + zelfstandig nw

-Zegt het bijvoeglijk nw iets over het eerste of het tweede zelfstandige nw?
In veel gevallen:
-Zegt het iets over het eerste zelfstandige nw: dan aan elkaar schrijven. 
Bijv. : langeafstandsraket = is een raket die een lange afstand kan vliegen

Zegt het iets over het tweede zelfstandige nw: dan bijvoeglijk nw los van zelfstandige naamwoorden schrijven.  
Bijv.: lange afstandsraket = is een raket die heel lang is en een afstand kan afleggen

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Aan de slag oefening 2
Wat: bedenk samen met je buurman of buurvrouw 5 voorbeelden van betekenisverschil wat je krijgt als je wel of geen spatie gebruikt Zoals:
De tienjarige meisjes vieren samen hun verjaardag OF De tien jarige meisjes vieren samen hun verjaardag.
Hoe: gebruik geen internet. maak van elk voorbeeld 2 zinnen en schrijf deze op in je schrift.
Hoe lang?: 8 minuten
Daarna: uitwisselen met een ander duo. Check van elkaar of het klopt



Slide 26 - Tekstslide