Can/can't

• Engels
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 1

English

Can & can't

Today

1. looking back

2. explanation can & can't

3. practise with can & can't

4. evaluation

Looking back

Tijdens de vorige les hebben we 'personen' behandeld.

Me

You (meervoud)

Us

Him

Her

It

You (enkelvoud)

Them

Mij

Jou

Haar

Hem

Het

Ons

Jullie

Hen

I love ____. (een jongen)

1. he
2. she
3. him
4. her

Vervang 'Paul and Lisa' door een van de personen:
"Jesse hates Paul and Lisa."

1. her
2. they
3. him
4. them

Can & can't

Explanation can & can't

'can' betekent 'kunnen' of 'mogen'

'can't' betekent 'niet kunnen' of 'niet mogen'

'can't' is kort voor 'cannot'

Example (voorbeeld)

I can speak English. = Ik kan Engels spreken.

I can't speak English. = Ik kan geen Engels spreken.

Wat betekent 'can'?

1. kunnen
2. nodig hebben
3. moeten
4. mogen

Wat betekent 'can't'?

1. niet mogen
2. kunnen
3. niet kunnen
4. niet mogen OF niet kunnen

Een vraag stellen

Bij vragen staat 'can' vooraan in de zin.

Can you help me?

Can you speak English?

Waar staat 'can' in een vraagzin?

1. vooraan
2. achteraan
3. leguaan
4. in het midden

Practise with can & can't

dan gaan we nu oefenen.

Exercise

vul steeds can OF can't in.

A snake _____ jump.

Beyoncé _____ sing.

Birds _____ fly.

She _____ ride a bike.

You _____ swim here.

Exercise

Sleep de zinnen naar het juiste plaatje.

He can't eat more food

It can swim

She can jump

He can't see

You can't park here

Exercise

sleep 'can' naar de juiste plaats in de zin

_____ you _____ give _____ me _____ a _____ pen?

Can

Summarise (samenvatten)

beantwoord de volgende vraag

Wat heb je vandaag geleerd?

Evaluation

Kies steeds een getal tussen de 1 en 10

1 = helemaal oneens

10 = helemaal eens

Deze les was nuttig

Deze les was duidelijk

Next lesson

Present simple

Homework

Finish Lesson 2 Unit 2

I will check! (ik ga het controleren)