Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
IJsbreker H3 les 6, 7, 8
IJsbreker H3 les 6, 7, 8
Doel van de les: woorden herhalen.
Je kunt rangtelwoorden in je zinnen gebruiken.
Je kunt de onderwerpen vergelijken.
Je kunt comparatief in je zinnen gebruiken.
1 / 31
volgende
Slide 1:
Tekstslide
NT2
Speciaal Onderwijs
Leerroute 1
In deze les zitten
31 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Lesduur is:
120 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
IJsbreker H3 les 6, 7, 8
Doel van de les: woorden herhalen.
Je kunt rangtelwoorden in je zinnen gebruiken.
Je kunt de onderwerpen vergelijken.
Je kunt comparatief in je zinnen gebruiken.
Slide 1 - Tekstslide
Wat hebben we dichtbij de school?
Slide 2 - Woordweb
Wat is ver van school?
Slide 3 - Woordweb
Tekst 7 blz. 116
Agenda
.
Wanneer ben jij jarig?
Luister naar de tekst 7.
Maak opdr. 59
Slide 4 - Tekstslide
rangtelwoorden
dertiende
veertiende
zestiende
Slide 5 - Tekstslide
telwoorden
Telwoorden
zijn
cijfers
,
nummers
,
aantallen
.
Met telwoorden kun je
tellen
:
1, 2, 3, 4, 5, .....
rangtelwoorden
Rangtelwoorden
geven een volgorde aan.
1e, 2e, 3e, ........
Slide 6 - Tekstslide
Wat zijn de
regels
om een rangtelwoord te maken?
Van 1 - 20:
Meestal
telwoord + de
eindigt een telwoord op -t, -d, -g ? -> + ste
Slide 7 - Tekstslide
van 1 tot 20 :
1e :
eerste
6e : zes
de
2e: tweede 7e : zeven
de
3e:
derde
8e : acht
ste
4e: vier
de
9e : negen
de
5e: vijf
de
10e : tien
de
Slide 8 - Tekstslide
LET OP!!
1e:
eende
X
=
eerste
3e:
driede X
=
derde
Slide 9 - Tekstslide
van 11 tot 20:
11e : elf
de
16e : zestien
de
12e: twaalf
de
17e : zeventien
de
13e: dertien
de
18e : achttien
de
14e: veertien
de
19e : negentien
de
5e: vijftien
de
20e : twinti
g
ste
Slide 10 - Tekstslide
Dus wat zijn de regels?
Rangtelwoord = getal + de
Maar
niet
voor:
1e=
eerste
8e = acht
ste
3e=
derde
20e = twintig
ste
100e = honderd
ste
Slide 11 - Tekstslide
Zes is een rangtelwoord
A
Goed
B
Fout
Slide 12 - Quizvraag
Wat is een rangtelwoord?
A
Tien
B
Vijfde
C
100
D
veel
Slide 13 - Quizvraag
Zoek het rangtelwoord
Gisteren wonnen deze elf voetballers hun eerste wedstrijd.
A
eerste
B
elf
Slide 14 - Quizvraag
Wat is hier een rangtelwoord?
A
nul
B
honderd
C
dertien
D
negende
Slide 15 - Quizvraag
Maandag is de ________ dag van de week.
Slide 16 - Open vraag
Woensdag is de _________ dag van de week.
Slide 17 - Open vraag
Vrijdag is de ________ dag van de week.
Slide 18 - Open vraag
Zaterdag is de __________ dag van de week.
Slide 19 - Open vraag
Zondag is de ______ dag van de week.
Slide 20 - Open vraag
Ik weet nu wat rangtelwoorden zijn
A
ja
B
nee
Slide 21 - Quizvraag
Ik weet nu hoe ik rangtelwoorden moet maken.
A
ja
B
nee
C
een beetje
Slide 22 - Quizvraag
Lees tekst 8 blz. 118
Blz. 118 - schrijf de woorden in je schrijft over opdr.65
Maak zinnen met deze woorden.
oud - ouder - het oudst
jong - jonger - het jongst
Slide 23 - Tekstslide
Groot, groter , het grootst
In Hoofdstuk 2 hebben jullie de
comparatief
geleerd. Nu leren jullie de
superlatief
.
klein - kleiner -
het
klein
st
oud- ouder- het oudst
groot - groter -
het
groot
st
stil - stiller -
het
stil
st
donker - donkerder -
het
donker
st
Slide 24 - Tekstslide
H3 - grammatica
Comparatief en superlatief
blz 127
Slide 25 - Tekstslide
Uitleg
De superlatief maak je meestal met -st aan het einde.
Bijvoorbeeld:
groot - groter - grootst
lief - liever - liefst
vies - viezer - viest
gek - gekker - gekst
goedkoop - goedkoper - goedkoopst
Slide 26 - Tekstslide
De
stellende trap
maak je met een bijvoeglijk naamwoord:
Bijvoorbeeld:
De stad is mooi
Het haar is lang
De auto is duur
De muziek is goed
Slide 27 - Tekstslide
De
vergrotende trap
maak je door "er" aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Je vergelijkt twee dingen met elkaar en zet "dan" achter de vgt.
Bijvoorbeeld:
Den Haag is
mooier dan
Amsterdam.
Het haar van Manoes is
langer dan
dat van Lot.
Een BMW is
duurder dan
een Honda.
IJsbreker boek is dikker dan "Beter Lezen".
Slide 28 - Tekstslide
De
overtreffende trap
maak je door "st" aan het bijvoeglijk naamwoord toe te voegen. Als je het zelfstandig gebruikt zet je er "het" voor.
Bijvoorbeeld:
Leiden is
het mooist.
Het haar van Bianca is
het langst.
Een Maserati is
het duurst.
De muziek van Bach is
het best.
Slide 29 - Tekstslide
Vergelijk twee dingen. Gebruik deze woorden:
mooi
klein
interessant
zout
langzaam
moeilijk
jong
lelijk
groot
saai
zoet
snel
makkelijk
oud
Slide 30 - Tekstslide
Maar opdrachten in je boek.
Maak opdrachten in Quizlet
IJsbreker H3, tekst 5-8
Slide 31 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
rangtelwoorden
September 2023
- Les met
21 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
WISK-X telwoorden en rangtelwoorden
September 2024
- Les met
34 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Wisk 1.1
Maart 2024
- Les met
48 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Klare taal les 25: rangtelwoorden
Juni 2023
- Les met
31 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
H2 Dagdelen Rangtelwoorden Tekst 5
Maart 2023
- Les met
25 slides
NT2
Praktijkonderwijs
Leerjaar 1
rangtelwoorden
Januari 2024
- Les met
27 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Klare taal les 25: rangtelwoorden
Februari 2024
- Les met
25 slides
NT2
Middelbare school
vmbo lwoo
Leerjaar 1
Vergelijken (B2)
September 2024
- Les met
25 slides
NT2
MBO
Studiejaar 1