Le verbe avoir

AVOIR
Wat weet je van het werkwoord
avoir ?
1 / 20
volgende
Slide 1: Woordweb
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

AVOIR
Wat weet je van het werkwoord
avoir ?

Slide 1 - Woordweb

j'ai
tu as
il/elle a
nous avons
vous avez
ils/elles ont
Combineer de juiste vorm van 'avoir' met het onderwerp
Grammaire 'Avoir' 
ik heb
jij hebt
hij/zij heeft
wij hebben
u heeft, jullie hebben
zij hebben

Slide 2 - Sleepvraag

j'
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
Combineer de juiste vorm van 'avoir' 
Grammaire 'Avoir' 
ai
as
a
avons
avez
ont

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van AVOIR in.

Julie ____________ un chien.

A
ai
B
as
C
a
D
ont

Slide 5 - Quizvraag

Nous ____________ une fėte chez Daniel vendredi soir.
A
a
B
avons
C
avez
D
ai

Slide 6 - Quizvraag

Et samedi on ____________ une fête chez Dennis.
A
avons
B
avez
C
as
D
a

Slide 7 - Quizvraag

J’ ____________ rendez-vous chez le docteur.
A
as
B
ai
C
a
D
ont

Slide 8 - Quizvraag

Il ____________ un jean noir.
A
ont
B
ai
C
as
D
a

Slide 9 - Quizvraag

Tu ____________ mal à la tête ?
A
as
B
es
C
ont
D
avons

Slide 10 - Quizvraag

Vous ____________ français le lundi ?
A
avons
B
êtes
C
avez
D
ont

Slide 11 - Quizvraag

Elles ____________ des billets pour le concert de Justin Bieber.
A
ont
B
sont
C
a
D
avons

Slide 12 - Quizvraag

Ik heb =
A
j'ai
B
tu as
C
je suis
D
tu es

Slide 13 - Quizvraag

zij heeft =
A
il a
B
elle est
C
elle a
D
il est

Slide 14 - Quizvraag

u heeft =
A
nous avez
B
vous avons
C
nous avons
D
vous avez

Slide 15 - Quizvraag

jij hebt =
A
tu es
B
tu as
C
j'ai
D
tu ai

Slide 16 - Quizvraag

Ik heb

Slide 17 - Open vraag

nous avons

Slide 18 - Open vraag

u heeft

Slide 19 - Open vraag

tu as

Slide 20 - Open vraag