In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
VRAGEN H. 1 & 2
Slide 1 - Tekstslide
Democratie =
A
De koning regeert
B
Het volk regeert
C
Alleen rijke mensen regeren
D
Regeren
Slide 2 - Quizvraag
Het parlement is hetzelfde als de Tweede Kamer
A
Waar
B
Niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Hoe heette de eerste leider van het communistische Rusland (ook wel de Sovjet Unie)?
A
Marx
B
Lenin
C
Stalin
D
Geen van de genoemde antwoorden.
Slide 4 - Quizvraag
Welke symbolen horen bij het communisme?
A
De staalfabriek en de tractor
B
De hamer en de sikkel
C
De hamer en de spijker
D
Een werkpaard en de keerploeg
Slide 5 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Willem I
B
Willem II
C
Thorbecke
D
Troelstra
Slide 6 - Quizvraag
Welke combinatie van politieke stroming, aanhang en politiek leider is juist?
A
Liberalisme - arbeiders - thorbecke
B
liberalisme - hoge burgerij - troelstra
C
socialisme - arbeiders -troelstra
D
socialisme - hoge burgerij - thorbecke
Slide 7 - Quizvraag
Het parlement is hetzelfde als de regering
A
Waar
B
Niet waar
Slide 8 - Quizvraag
De Eerste en Tweede Kamer heten samen ook wel de Staten-Generaal
A
Waar
B
Niet waar
Slide 9 - Quizvraag
Parlement = volksvertegenwoordiging
A
Waar
B
Niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Het volk regeert via gekozen volksvertegenwoordigers Dit noem je:
A
Een dictatuur
B
Een monarchie
C
Een parlementaire democratie
D
Verkiezingen
Slide 11 - Quizvraag
Constitutie is hetzelfde als monarchie
A
Waar
B
Niet waar
Slide 12 - Quizvraag
ministerieele verantwoordelijkheid wordt afgebeeld op........
Slide 13 - Tekstslide
In de 19e eeuw kreeg Nederland een nieuwe grondwet die veel veranderde. Welk jaar?
A
1813
B
1870
C
1848
D
1830
Slide 14 - Quizvraag
De koning zegt op tv iets over het vluchtelingenbeleid van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning is niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning
D
De koning is onschendbaar en de minister verantwoordelijk
Slide 15 - Quizvraag
Censuskiesrecht =
A
Je mag stemmen als je genoeg belasting betaalt
B
Iedereen mag stemmen
C
Je kiest wie er koning wordt
D
Als je van adel bent mag je stemmen
Slide 16 - Quizvraag
Waarom gaf koning Willem II in 1848 toe aan de eis om een nieuwe grondwet te maken?
A
Hij vond zelf ook dat het parlement meer invloed moest krijgen
B
Hij zag dat er veel armoede was
C
Overal in Europa waren rellen, hij was bang voor zijn positie
D
De grondwet was ouderwets
Slide 17 - Quizvraag
Wie schreef de nieuwe grondwet?
Slide 18 - Open vraag
de kwestie Luxemburg ging over:
A
onschendbaarheid van de koning
B
het recht van initiatief
C
het recht van amendement
D
ministeriële verantwoording
Slide 19 - Quizvraag
de Eerste Kamer heeft géén recht van:
A
enquête
B
interpellatie
C
initiatief
D
budget
Slide 20 - Quizvraag
Het recht een minister ter verantwoording te roepen heet:
A
het recht van initiatief
B
het recht van interpellatie
C
het budget recht
D
het recht om een motie in te dienen
Slide 21 - Quizvraag
Noem twee klassieke grondrechten.
Slide 22 - Open vraag
Recht van interpellatie heeft/hebben:
A
De Eerste Kamer
B
De Tweede Kamer
C
Beide Kamers
Slide 23 - Quizvraag
Wie heeft de wetgevende macht?
A
Parlement
B
Regering
C
Rechters
Slide 24 - Quizvraag
Troelstra is:
A
Communist
B
Sociaal-Democraat
Slide 25 - Quizvraag
Schaepman is een?
A
Confessioneel
B
Liberaal
C
Socialist
Slide 26 - Quizvraag
Abraham Kuyper is een?
A
Confessioneel
B
Liberaal
C
Socialist
Slide 27 - Quizvraag
ARP is een .. partij
A
Confessionele
B
Liberale
C
Socialistische
Slide 28 - Quizvraag
Caoutchouc artikel werd ingevoerd in:
A
1848
B
1887
C
1914
D
1918
Slide 29 - Quizvraag
Caoutchouc artikel heeft als gevolg dat:
A
Iedereen mag stemmen
B
Alle mannen mogen stemmen
C
De kiesdrempel steeds lager wordt
D
Er rubber ingevoerd wordt vanuit Indie
Slide 30 - Quizvraag
In de Eerste Feministische Golf strijden ze niet voor dat vrouwen:
A
Stemrecht
B
Toegang tot Universiteit
C
Abortus
D
Eerlijker onderwijs
Slide 31 - Quizvraag
Wie is deze man?
A
Thorbecke
B
Schaepman
C
Kuyper
D
Troelstra
Slide 32 - Quizvraag
Aletta Jacobs is bekend door:
A
Eerste vrouwelijke student
B
Oprichtster VVV
Slide 33 - Quizvraag
RKSP is een .. partij
A
Confessionele
B
Liberale
C
Socialistische
Slide 34 - Quizvraag
Wat zie je op de afbeelding?
A
Gevolg van de Eerste Wereldoorlog
B
Aanleiding van de Eerste Wereldoorlog
C
Indirecte oorzaak van de Eerste Wereldoorlog
Slide 35 - Quizvraag
Wie pleegt de moord op de afbeelding?
A
Franz Joseph
B
Franz Ferdinand
C
Gavrilo Princip
D
Winston Churchill
Slide 36 - Quizvraag
Hoe heet het plan om eerst Frankrijk te veroveren en daarna Rusland aan te vallen?
Slide 37 - Open vraag
Loopgraven waren voornamelijk aan het Oostfront
A
Waar
B
Niet waar
Slide 38 - Quizvraag
Totale oorlog is:
A
Oorlog met veel wapens
B
Oorlog waarin vrouwen vechten
C
Oorlog voelbaar voor hele samenleving
D
Oorlog waarin propaganda gebruikt wordt
Slide 39 - Quizvraag
Met welke reden stapt Rusland uit de oorlog?
A
Onbeperkte duikbotenoorlog
B
Onderschept telegram
C
Ruzie met Duitsland
D
Russische Revolutie
Slide 40 - Quizvraag
Welk woord heeft niets te maken met nationalisme?
A
vlag
B
land
C
mitrailleur
D
volk
Slide 41 - Quizvraag
De Eerste Wereldoorlog duurde van...
A
1914 - 1917
B
1914 - 1918
C
1939 - 1945
D
1940 - 1945
Slide 42 - Quizvraag
Welk land hoort niet bij de Centralen
A
Oostenrijk-Hongarije
B
Bulgarije
C
Duitsland
D
Frankrijk
Slide 43 - Quizvraag
In 1914 kwamen veel Europese landen met elkaar in oorlog. Wat is daarvan geen oorzaak
A
nationalisme
B
opkomst van Hitler
C
militarisme
D
bondgenootschappen
Slide 44 - Quizvraag
Bij welk bondgenootschap hoorde Rusland in 1914?
A
Centralen
B
Geallieerden
C
As landen
D
NAVO
Slide 45 - Quizvraag
Hoe kon de moord op Franz-Ferdinand leiden tot het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog?
A
De moordenaar was door Rusland gestuurd. Daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije de oorlog aan Rusland; de overige grote landen kozen toen partij voor hun bondgenoten.
B
Frankrijk voelde zich door de moord bedreigd door Duitsland en Oostenrijk-Hongarije en verklaarde snel aan Duitsland de oorlog, waarna de andere landen zich aansloten.
C
De moordenaar kwam uit Servië, daarom verklaarde Oostenrijk-Hongarije aan dit land de oorlog. Duitsland steunde Oostenrijk-Hongarije. Vervolgens verklaarde iedereen elkaar de oorlog
D
De kogel was eigenlijk bedoeld voor de Duitse keizer Wilhelm II. Uit wraak verklaarde Duitsland toen de oorlog aan Rusland en aan Frankrijk.
Slide 46 - Quizvraag
Er worden vier begrippen uitgelegd. Drie definities zijn fout. Welk begrip wordt goed uitgelegd?
A
Een totale oorlog is een oorlog waarbij niet alleen het leger, maar de hele samenleving betrokken is.
B
Modern imperialisme is het veroveren van gebieden in andere werelddelen om militaire redenen, en omdat het aanzien en macht oplevert.
C
Nationalisme is trots zijn op je eigen leger.
D
Een wapenwedloop is een 'wedstrijd' tussen landen wie het eerst zijn wapens aan het front kan hebben.