Door slaapgebrek kunnen jongeren chagrijnig zijn.
In zin 2 dóén en overkomt de jongeren niet iets, maar ze
zíjn iets:
chagrijnig. In deze zin koppelt het
koppelwerkwoord (kww)
zijn een tijdelijke eigenschap (chagrijnig) aan het onderwerp. Het koppelwerkwoord, de andere werkwoorden in de zin en het naamwoord vormen samen het naamwoordelijk gezegde:
kunnen [chagrijnig] zijn.