Wiederholung Grammatik persoonlijke vnw, haben & sein, regelmatige ww

Wiederholungsstunde 
Grammatik
Ihr braucht heute ihre Handys!
Fontys Hogeschool - 13. März
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wiederholungsstunde 
Grammatik
Ihr braucht heute ihre Handys!
Fontys Hogeschool - 13. März

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wiederholen
- Personalpronomen (persoonlijk voornaamwoord)
- Verben: haben und sein (werkwoorden: haben en sein)
- Schwache verben (zwakke werkwoorden)
- Possesivpronomen (bezittelijke voornaamwoorden)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Welche Personalpronomen (persoonlijke voornaamwoorden) gibt es im Deutschen?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Jij
Ik
Hij
Zij (enkelvoud)
Wij
Jullie
Zij (meervoud)
U
wir
sie
sie
ihr
er
Sie
ich
du

Slide 5 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich ... (haben) dir gestern ein Geschenk gegeben
A
habe
B
habt
C
hast
D
hat

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welcher Stadt (sein) ... ihr jetzt?
A
seit
B
sind
C
seid
D
sint

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Haben) ... er eine Erkältung, oder das Coranavirus?
A
Habe
B
Hast
C
Hat
D
Habt

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

... er jetzt Krank, oder ... kein Zeit hierhin zu kommen?
A
Ist, hat
B
Hat, ist
C
Bist, Hat
D
Hat, bist

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede antwoord in
(Haben) ... ihr eure
Hausaufgaben gemach?
timer
0:30

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede antwoord in
Alter, wo (sein) ... du denn?
Du verpasst sonst das Fest!
timer
0:30

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Haben und Sein

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
1:00
Welche Possesivpronomen (bezittelijk vnw) gibt es im Deutschen?

Slide 13 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Video

Deze slide heeft geen instructies

(Mijn) ... Onkel wohnt in Dresden
A
Mein
B
Meine
C
Unser
D
Unsere

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ist (jouw) ... Mutter zu Hause?
A
mein
B
meine
C
dein
D
deine

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

(Haar) ... Vater hat ihr ein Geschenk gegeben
A
sein
B
seine
C
ihr
D
ihre

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wo sind (jullie) ... Hausaufgaben
A
ihr
B
ihre
C
euer
D
eure

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Haben Sie (uw) ... Autos wiederbekommen?
timer
0:30

Slide 19 - Open vraag

Uw -> Ihr of Ihre, met hoofdletter. Zonder hoofdletter is fout!
Wann bekommt er
(zijn) ... Noten
timer
0:30

Slide 20 - Open vraag

Noten = Mehrzahl
Bezittelijk voornaamwoord 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bezittelijk voornaamwoord (2)

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede lidwoord in
D.. Mann
timer
0:30

Slide 23 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede lidwoord in
D.. Frau
timer
0:30

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het goede lidwoord in
D.. Kind
timer
0:30

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

... Sommer hier ist immer schön!
A
Der
B
Die
C
Das

Slide 26 - Quizvraag

Jaargetijden, dagen = mannelijk
Hast du ... Gebäude dort gesehen!?
A
Der
B
Die
C
Das

Slide 27 - Quizvraag

Woorden met ge- en -e (Gebäude) = onzijdig
... Samstag, habe ich immer ein Fußballspiel.
A
Der
B
Die
C
Das

Slide 28 - Quizvraag

Woorden op -tät (Nationalität) = vrouwelijk
... Haus mit den großen Fenstern
A
Der
B
Die
C
Das

Slide 29 - Quizvraag

Woorden op -chen (Häuschen) = onzijdig
Wie ist es möglich, dass mein Kind nicht ... Eins schreiben kann!?
A
Der
B
Die
C
Das

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mannelijke woorden
  1. Mannelijke personen en dieren. Beispiele: der Junge, der Lehrer, der Polizist, der Stier, der Hengst 
2. De meeste stammen of afgeleide stammen van werkwoorden. Beispiele: anfangen -> der Anfang, brechen -> der Bruch, besuchen -> der Besuch.
3. De dagen, maanden, jaargetijden, windstreken, neerslagen. Beispiele: der Mittwoch, der Mai, der Frühling, der Süden, der Regen.
4. De dagdelen (behalve die Nacht). Beispiele: der Morgen, der Nachmittag, der Abend.
5. Woorden die eindigen op –us en –mus. Beispiele: der Kubus, der Kommunismus.
6. De automerken. Beispiele: der Mercedes, der VW.
7. Alcoholische dranken (behalve das Bier). Beispiele: der Wein, der Sekt.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vrouwelijke woorden
- Vrouwelijke mensen en dieren. Beispiele: Die Frau, die Lehrerin, die Polizistin, die Kuh, die Stute.
- De meeste zaaknamen die eindigen op –e (behalve der Name, der Käse, das Ende, das Finale, das Auge). Beispiele: Die Schule, die Straße, die Tasche, die Küche, die Garage.
- De cijfers. Beispiele: die Eins, die Zwei, die Drei.
- De meeste bomen. Die Eiche, die Pappel.
- De afgeleide stammen van werkwoorden die eindigen op een –t. Beispiele: fahren die Fahrt, fürchten die Furcht
- Namen van vliegtuigen. Beispiele: die Boeing 747
- Woorden die eindigen op –heit, -keit, -schaft, -ung, -ion, -ik, iz, -anz, -enz, -ie, -ei, -schrift, -sicht, -tät, -ur.
Beispiele: die Freiheit, die Tapferkeit, die Mannschaft, die Umgebung, die Nation, die Fabrik, die Notiz, die Instanz, die Intelligenz, die Melodie, die Datei, die Handschrift, die Aussicht, die Universität, die Natur.

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onzijdige woorden
- De verkleinwoorden op –chen en –lein. Beispiele: das Mädchen, das Häuschen, das Fräulein, das Kindlein, das Märchen.
- De namen van de letters. Beispiel: das A, das O.
- Veel woorden die eindigen op –tum, -nis, -sal. Beispiele: das Altertum, das Ergebnis, das Schicksal.
- De meeste woorden die beginnen met Ge- en eindigen op –e. Beispiele: das Gebäude, das Gebirge
- Zelfstandig gebruikte hele werkwoorden. Beispiele: das Essen, das Trinken, das Lesen.
- Zelfstandig gebruikte bijvoegelijke naamwoorden. Beispiele: das Gute, das Interessante, das Schöne, das Ja, das Gekaufte.


Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verschillen
Verschillen
Mannelijk
Anfangen
der Anfang

der Polizist

der Kommunismus 
Vrouwelijk
Fahren
die Farht

die Polizistin

-
Onzijdig
Essen
das Essen

-

das Altertum

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Ich (kaufen) ... einen neuen Wagen
A
Kaufe
B
Kaufst
C
Kauft
D
Kaufen

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ihr (bekommen) ... nie gute Noten in der Schule!
A
Bekomme
B
Bekommst
C
Bekommt
D
Bekommen

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wir (ziehen) ... nach Österreich
A
Ziehe
B
Ziehst
C
Zieht
D
Ziehen

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er (machen) ... nie
seine Hausaufgaben
timer
0:30

Slide 39 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hallo Schülerinnen, (kommen)
... sie heute Abend auch?
timer
0:30

Slide 40 - Open vraag

Hallo Schülerinnen (= sie (mv)) richt zich naar een groep -> dus sie in de zin is meervoud
Weißt du wo Mandy ist?
Sie (rufen) ... mich nicht an!
timer
0:30

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Doel: Je kan de zwakke werkwoorden vervoegen
kaufen (kopen) = stam kauf- (-en eraf)

Ich kaufe                                             ik koop
du kaufst                                             jij koopt
er, sie, es kauft                                   hij, zij, het koopt

wir kaufen                                          wij kopen
ihr kauf                                             jullie kopen
sie, Sie kaufen                                   zij kopen, u koopt

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Video

Deze slide heeft geen instructies

(Reden) ... du oft
mit dem alten Mann
timer
0:30

Slide 44 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Ich (melden) ...
mich bei der Rezeption.
timer
0:30

Slide 45 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

(Tanzen) ... du nie
mit deiner Freundin?
timer
0:30

Slide 46 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Er (antworten) ... nie,
wenn ich ihm etwas frage
timer
0:30

Slide 47 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Je kan werkwoorden op -d en -t vervoegen
reden (praten) = stam red- (-en eraf) -> stam op -d/-t -> opletten!

Ich rede                                             ich rede
du redst                                             du redest
er, sie, es redt                                   er, sie, es redet

wir reden                                          wir reden
ihr red                                             ihr redet
sie, Sie reden                                   sie, Sie reden
______
_________

Slide 48 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan werkwoorden op -d en -t vervoegen
antworten (antwoorden) = stam antwort- (-en eraf) -> stam op -d/-t -> opletten!

Ich antworte                                             ich antworte
du antwortst                                             du antwortest
er, sie, es antwortt                                   er, sie, es antwortet

wir antworten                                          wir antworten
ihr antwort                                             ihr antwortet
sie, Sie antworten                                   sie, Sie antworten
______
_________

Slide 49 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan werkwoorden op -d en -t vervoegen
Extra e ook bij: atmen, öffnen, rechnen, zeichnen en begegnen

Ich atme                                             ich atme
du atmst                                             du atmest
er, sie, es atmt                                   er, sie, es atmet

wir atmen                                          wir atmen
ihr atm                                             ihr atmet
sie, Sie atmen                                   sie, Sie atmen
______
_________

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan werkwoorden met sisklanken (-s, -z, -ß, -x) vervoegen
Werkwoorden die bij de stam eindigen op een sisklank, krijgen bij du alleen -t als uitgang, niet -st! Heißen -> Stam = Heiß

Ich heiße                                             ich heiße
du heißst                                             du heißt
er, sie, es heißt                                   er, sie, es heißt

wir heißen                                          wir heißen
ihr heiß                                             ihr heißt
sie, Sie heißen                                   sie, Sie heißen
______
_________

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan werkwoorden op -eln vervoegen
Werkwoorden die bij de infinitief eindigen op -eln, wordt de -e in de stam bij ich verwijderd. Bijvoorbeeld: sammeln -> sammel

Ich sammele                                             ich sammle
du sammelst                                             du sammelst
er, sie, es sammelt                                   er, sie, es sammelt

wir sammelen                                          wir sammelen
ihr sammelt                                              ihr sammelt
sie, Sie sammelen                                   sie, Sie sammelen
______
_________

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gibt es Fragen?

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ende

Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies