H1. par. 2 8 juni 2023

H1 Democratisering van Nederland
Par. 1.2 Politieke stromingen:
A --> 'Een liberaal parlement'
B --> 'Sociale kwestie en schoolstrijd'
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

H1 Democratisering van Nederland
Par. 1.2 Politieke stromingen:
A --> 'Een liberaal parlement'
B --> 'Sociale kwestie en schoolstrijd'

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les kun je;
  • uitleggen hoe in 1848 de Tweede Kamer gekozen werd
  • beschrijven welke politieke stromingen ontstonden
  • enkele gevolgen van de industrialisatie in Nederland benoemen
  • uitleggen wat er bedoeld wordt met de sociale kwestie
  • beschrijven wat de schoolstrijd was


Slide 2 - Tekstslide

Deze les
  • Korte terugblik vorige les: censuskiesrecht en districtenstelsel
  • Industriele revolutie in Nederland, en de gevolgen daarvan
  • Sociale kwestie
  • Schoolstrijd

Slide 3 - Tekstslide

Politieke situatie Nederland 1848
Nederland is sinds 1848 een parlementaire democratie:
> Parlement is de ‘volksvertegenwoordiging’
> Burgers kiezen het parlement, maar…
Er was sprake van Censuskiesrecht: 
alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betalen (dus rijke mannen) mochten stemmen (slechts 11% van de volwassen mannelijke bevolking). Veel rijke mannen stemden op de liberalen
De liberalen hadden dus veel de macht!





Slide 4 - Tekstslide

Censuskiesrecht
Naast Censuskiesrecht was er ook een Districtenstelsel.

Elk district kiest zijn eigen vertegenwoordiger voor het parlement.

Slide 5 - Tekstslide

Drie stromingen

Slide 6 - Tekstslide

Kijkvragen bij filmpje (tot minuut 2.45)
  1. Welke partij was de eerste partij van Nederland?
  2. Welke partij kwam op voor de arbeiders?
  3. Hoe heette de partij die opkwam voor de arbeiders?
  4. Hadden de katholieken een eigen partij?
  5. Welke wens hadden de socialisten?


Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Sociale kwestie
Tot 1850 werd bijna alles met de hand gemaakt.
Voor 1850 leefden de meeste mensen op het platteland.
1850 > start industriële revolutie in NL.

Slide 9 - Tekstslide

De gevolgen van de industrialisatie in Nederland rond 1900
  • Bevolkingsgroei: van 3 miljoen in 1850 naar 7 miljoen in 1920. 
  • Veel arme mensen trokken naar stad op zoek naar werk: verstedelijking.
  • Meer welvaart door economische groei: maar oneerlijk verdeeld.
  • Verslechtering van de leef- en werkomstandigheden voor de onderste bevolkingslagen = sociale kwestie.
Sociale kwestie = het probleem van de slecht woon- en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de insudtriele revolutie.

Slide 10 - Tekstslide

Gevaarlijke werkomstandigheden: machines waren niet afgeschermd.
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 11 - Tekstslide

Slechte werkomstandigheden: vervuilde lucht, te warm of te koud, donker, oorverdovend lawaai.
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 12 - Tekstslide

Saai en eentonig werk
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 13 - Tekstslide

Kinderarbeid
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 14 - Tekstslide

Lange werkdagen en weinig loon
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 15 - Tekstslide

Slechte woonomstandigheden: kleine, donkere, vochtige woningen.
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 16 - Tekstslide

Mensen woonden dicht op elkaar onder onhygiënische omstandigheden: besmettelijke ziektes.
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 17 - Tekstslide

Slechte leefomstandigheden: met het hele gezin in een kamer.
Gevaarlijke werkomstandigheden.

Slide 18 - Tekstslide

Reactie regering
  • Socialisten wilden wetgeving om de situatie van de arbeiders te verbeteren. ​
  • Tot 1860 konden armen alleen rekenen op liefdadigheid; dit was niet voldoende!​
  • Liberalen vonden dat de overheid zo min mogelijk regels moest maken.​
  • Na een economische crisis in 1873 zagen ook liberalen in dat arbeiders het slecht hadden.​
                                             Er kwam sociale wetgeving.​


Slide 19 - Tekstslide

Eerste sociale wet
  • 1874: Het Kinderwetje van van Houten.
  • Kinderen jonger dan 12 jaar mochten niet meer in fabrieken werken.​
  • 1901: woningwet en ongevallenwet

Slide 20 - Tekstslide


Waarom past de tekst van het bordje bij de Woningwet van 1901?
Gebruik de bron
A
Door deze wet kwamen er minder woningen in de steden.
B
Door deze wet mochten krotwoningen niet meer verhuurd worden.
C
Door deze wet moesten woningen van vóór 1901 afgebroken worden.

Slide 21 - Quizvraag

Schoolstrijd
Naast de sociale kwestie was er nog een ander groot conflict tussen de partijen: over onderwijs.
 



De schoolstrijd: politieke strijd in Nederland in de 19e eeuw over of de staat moest betalen voor al het onderwijs in het Nederland.

Slide 22 - Tekstslide

De schoolstrijd
De Liberalen > de staat betaalt alleen voor het openbaar onderwijs. Godsdienst is een zaak voor thuis en hoort niet op school!
Protestanten en katholieken > Nee, de staat moet ook betalen voor ons ‘bijzonder’ onderwijs waar kinderen les krijgen volgens de regels van ons geloof!

TEGENOVER

Slide 23 - Tekstslide

Censuskiesrecht was het kiesrecht wat de liberalen graag wilden. Wat is 'censuskiesrecht'?
A
Alleen rijke mannen en vrouwen hadden kiesrecht
B
Alleen de koning bepaalde wie mocht stemmen
C
Alleen de adel en kooplieden mochten stemmen
D
Alleen een groep rijke mannen had kiesrecht

Slide 24 - Quizvraag

Nederland was sinds 1848 verdeeld in kiesdistricten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Wanneer kreeg Nederland te maken met de gevolgen van de industriële revolutie?
A
Begin 19e eeuw
B
Helft 19e eeuw
C
Eind 19e eeuw
D
Begin 20e eeuw

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Deze prent is gemaakt naar aanleiding van de Ongevallenwet.
Zijn de personen die toekijken positief of negatief over de Ongevallenwet? En welk argument past daarbij?
A
Positief, want de wet helpt arbeiders bij blijvende arbeidsongeschiktheid.
B
Positief, want de wet voorkomt dat arbeiders ongelukken zullen krijgen op hun werk.
C
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders sneller zullen worden ontslagen.
D
Negatief, want de wet zorgt ervoor dat arbeiders te gemakkelijk een uitkering kunnen aanvragen.

Slide 28 - Quizvraag

Slide 29 - Tekstslide


A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 30 - Quizvraag

Wat is de sociale kwestie?
A
De armoede onder boeren in de 19e eeuw.
B
De wet kinderarbeid te verbieden.
C
De slechte levensomstandigheden van de arbeiders en het besef dat hier een oplossing voor moest komen
D
Wetten waarmee het leven van rijke mensen in de 19e eeuw beter zou moeten worden.

Slide 31 - Quizvraag

Het doel van de schoolstrijd was om...
A
Geld voor speciaal onderwijs.
B
Geld voor bijzonder onderwijs.
C
Katholieken vs. protestanten.
D
De slimste mens bepalen.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is de schoolstrijd?
A
De strijd om het openen van bijzonder onderwijs
B
De strijd om het sluiten van bijzonder onderwijs
C
De strijd om het recht op subsidie voor bijzonder onderwijs
D
De strijd om het recht op subsidie voor openbaar onderwijs

Slide 33 - Quizvraag