In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.
Wie wil er graag nog uitleg?Welk onderdeel is lastig?
In groepen bij elkaar gaan zitten voor uitleg
of
zelfstandig/in tweetallen aan de slag met het werkblad
Het woord heeft alleen een meervoud op -en
vb. krant + bezorgen (kranten) krantenbezorger
kip + soep (kippen) kippensoep
Deze kun je gewoon horen! vb. jongen+broek -> jongensbroek
De -i,-ie,-y -oe, -au, -ou -u, -ij
liggen qua klank dichtbij elkaar, maar eigenlijk weet je wel welke letters je moet invullen (onbewust of bewust)
vb. Locat...Tr...werijbloeddr...k
Voorzetsels worden ook wel kastwoordjes genoemd
aan, bij, met, op, tegen, tot, van, voor
Vb. voor de kast, in de kast, achter de kast etc.
Tegenwoordige tijd Verleden tijd
1. vul altijd het ww 'lopen' in 1. Noteer de stam (-en)
2. Loop ik loop 2. Wat is de laatste letter? loop jij loopt 3. Staat de letter in 't
loopt hij/zij loopt exkofschip
loopt het loopt Ja->+te Nee->+de
vb. Hij heeft een appel geschild (geschilde)
PV OND
- Zet de zin in een andere tijd - Wie + pv?
of of
- Maak de zin vragend - Wat + pv?
Maak nu het werkblad
Vragen: overleg eerst met je buurman/buurvrouw
Klaar: nakijken
Evaluatie
Hoe ging het?
Goed voorbereid op de toets?
Nog moeilijkheden?