Incongruentie 3e klas

Welkom
3C!
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom
3C!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Pak je leesboek erbij!
Je gaat 10 minuten lezen.

Boek niet bij je? Lezen uit je leerwerkboek!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

HUISWERK NAKIJKEN

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

persoonsvorm
onder-

werp

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Als het onderwerp in het enkelvoud staat, staat de persoonsvorm dat ook.
Juist
Onjuist

Slide 5 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

CONGRUENTIE

Onderwerp en persoonsvorm moeten gelijk zijn in getal.

Dus als het onderwerp enkelvoudig is, moet de persoonsvorm ook enkelvoudig zijn. En als het onderwerp meervoudig is, moet de persoonsvorm ook meervoudig zijn. 

Gelijkheid in getal noemen we congruentie.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

CONGRUENTIEFOUTEN

We noemen dit ook wel INCONGRUENTIE.


Incongruentie betekent niet gelijk of niet passend.

Dat wil zeggen dat het getal (ev/mv) van het onderwerp en de persoonsvorm niet gelijk zijn.

Dit komt vaak voor bij onderwerpen die voor ons gevoel meervoud zijn, maar taalkundig enkelvoud.


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin:
De kudde koeien staat/staan in de wei.

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

de kudde koeien
A
de
B
kudde
C
koeien

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
De kudde koeien staan in de wei
B
De kudde koeien staat in de wei

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin:
Een groep wielrenners viel/vielen vlak voor de finish.

Slide 11 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een groep wielrenners
A
een
B
groep
C
wielrenners

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
Een groep wielrenners viel vlak voor de finish
B
Een groep wielrenners vielen vlak voor de finish

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het onderwerp in de zin:
Voor het voetbalveld staat/staan een grote groep met hooligans.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een grote groep hooligans
A
een
B
grote
C
groep
D
hooligans

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
Voor het voetbalveld staat een grote groep met hooligans.
B
Voor het voetbalveld staan een grote groep met hooligans.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
Er stonden nog drie pakken rijst in de voorraadkamer
B
Er stond nog drie pakken rijst in de voorraadkamer

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
Twintigduizend mensen bezocht het festival
B
Twintigduizend mensen bezochten het festival

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het belangrijkste woord in het onderwerp:

een partij sportschoenen
A
een
B
partij
C
sportschoenen

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
Een partij sportschoenen spoelde aan op het strand
B
Een partij sportschoenen spoelden aan op het strand

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is goed / congruent?
A
Op Museumdag is de meeste musea gratis toegankelijk.
B
Op Museumdag zijn de meeste musea gratis toegankelijk.

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?
De jeugd in de grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Utrecht hebben een probleem.
A
Goed
B
Fout

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De kudde schapen stak de weg over.
A
Goed
B
Fout

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik snap wat een congruentie is en kan de juiste persoonsvormen kiezen
A
eens
B
oneens

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag!
Wat: Opdracht 6 t/m 9 vanaf blz 64 (grammatica blok 1)
Hoe: In je eigen schrift 
Hulp: Rustig overleggen mag
Tijd? 15 minuten

Klaar? Leesboek lezen

Niet klaar? Huiswerk voor volgende les
Opdracht maken

Slide 25 - Tekstslide

Leerlingen worden aan de slag gezet door middel van een visueel WHHTUK-model.