Hoofdstuk 2 samenvatting

l'endroit
A
de plek
B
de droom
C
de kast
D
het bed
1 / 28
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

l'endroit
A
de plek
B
de droom
C
de kast
D
het bed

Slide 1 - Quizvraag

dans
A
met
B
eigen
C
genoeg
D
in

Slide 2 - Quizvraag

dehors
A
andere
B
dichtbij
C
buiten
D
verboden

Slide 3 - Quizvraag

propre
A
grappig
B
gelezen
C
dus
D
eigen

Slide 4 - Quizvraag

la moitié
A
de vrouw
B
de helft
C
de droom
D
de kast

Slide 5 - Quizvraag

aller en ville

Slide 6 - Open vraag

la table

Slide 7 - Open vraag

malade

Slide 8 - Open vraag

On aime faire du sport.

Slide 9 - Open vraag

Elle est comment?

Slide 10 - Open vraag

Regelmatige bijvoeglijk naamwoorden
man. enk.
vrouw. enk.
man. mv.
vrouw. mv.
-
-e
-s
-es
grand
grande
grands
grandes

Slide 11 - Tekstslide

Onregelmatige bijvoeglijk naamwoorden
man. enk.
vrouw. enk.
man. mv.
vrouw. mv.
bon
bonne
bons
bonnes
beau
belle
beaux
belles
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
vieux
vieille
vieux
vieilles

Slide 12 - Tekstslide

La (vieux) rue (v)
A
vieux
B
vieille
C
vieilles

Slide 13 - Quizvraag

Les manteaux (brun) (mmv)
A
brun
B
brune
C
bruns
D
brunes

Slide 14 - Quizvraag

Le drapeau (français) (m)
A
français
B
française
C
françaises

Slide 15 - Quizvraag

Les (beau) chaussures. (vmv)
A
beau
B
belle
C
beaux
D
belles

Slide 16 - Quizvraag

La (nouveau) table (v)
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 17 - Quizvraag

Plaats van bnv
Voor het bijvoeglijk naamwoord staan: bon, beau, nouveau, vieux, grand en petit.

Achter het bijvoeglijk naamwoord staan: de meeste andere woorden, bijvoorbeeld kleuren en nationaliteiten.

Slide 18 - Tekstslide

Wat is goed geschreven?
A
Le garçon néerlandais.
B
Le néerlandais garçon.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Le restaurant bon.
B
Le bon restaurant.

Slide 20 - Quizvraag

Wat is goed geschreven?
A
Les filles petites.
B
Les petites filles.

Slide 21 - Quizvraag

Werkwoorden op -er uitgangen
persoonlijk voornaamwoord
bijbehorende uitgang
je/j'
-e
tu
-es
il/elle/on
-e
nous
-ons
vous
-ez
ils/elles
-ent

Slide 22 - Tekstslide

nous (demander)

Slide 23 - Open vraag

elles (rencontrer)

Slide 24 - Open vraag

j' (aider)

Slide 25 - Open vraag

Onderwerp vervangen
Onderwerp mannelijk enkelvoud = il

Onderwerp vrouwelijk enkelvoud = elle

Onderwerp mannelijk meervoud = ils

Onderwerp vrouwelijk meervoud = elles

Slide 26 - Tekstslide

Les vêtements sont vieux. (mmv)
A
Il sont vieux.
B
Elle sont vieux.
C
Ils sont vieux.
D
Elles sont vieux.

Slide 27 - Quizvraag

Les filles vont au cinéma. (vmv)
A
Il vont au cinéma.
B
Elle vont au cinéma.
C
Ils vont au cinéma.
D
Elles vont au cinéma.

Slide 28 - Quizvraag