wk13_les3_2E_Ontkenning

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

ne ... plus
ne ... jamais
ne ... rien
ne ... pas encore
niet meer
nooit
niets
nog niet

Slide 10 - Sleepvraag

Ik kijk nooit tv
timer
1:00
A
Je ne regarde plus la télé
B
Je ne regarde jamais la télé
C
Je ne regarde rien la télé
D
Je regarde ne la télé jamais

Slide 11 - Quizvraag

Wij gaan nog niet naar Parijs
timer
1:00
A
Nous ne allons pas encore à Paris
B
Nous n'allons pas encore à Paris
C
Nous allons n'à pas encore Paris
D
Nous n'allons à Paris pas encore

Slide 12 - Quizvraag

Hij vindt voetballen niet meer leuk.
timer
1:00
A
Il n'aime plus le foot
B
Il n'aime jamais le foot
C
Il n'aime rien le foot
D
Il n'aime pas le foot

Slide 13 - Quizvraag

Lucas vindt niets in zijn tas
timer
1:00
A
Lucas ne trouve plus dans son sac.
B
Lucas ne trouve personne dans son sac.
C
Ne Lucas trouve rien dans son sac.
D
Lucas ne trouve rien dans son sac.

Slide 14 - Quizvraag

Stappenplan bij ontkennend maken:
  1. Zoek de persoonsvorm - dit is altijd een werkwoord
  2. Schrijf de persoonsvorm op (de hamburger)
  3. Zet ne ervoor en pas/plus/rien/pas encore/jamais erachter  (de broodjes)
  4. Begint pv met klinker? verander ne in n'
  5. Zet onderwerp weer in de zin (verander Je in j' als dat kan)
  6. Zet overige zinsdelen in de zin
  7. Lees de zin nog een keer door.

==> Maak de zin ontkennend : Il a beaucoup d'argent

Slide 15 - Tekstslide

Wat is de ontkenning van "c'est"?
timer
1:00
A
c' n'est pas
B
ce n'est pas
C
c' ne est pas
D
ce ne est pas

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de ontkenning van "il y a" (er is/er zijn)?
timer
1:00
A
il y n'a pas
B
il n'y a pas

Slide 17 - Quizvraag

Fais une phrase négative:
Il regarde la télé (niet meer).

Slide 18 - Open vraag

Fais une phrase négative:
Nous allons à la plage (nooit).

Slide 19 - Open vraag

Fais une phrase négative:
Il est arrivé (nog niet).

Slide 20 - Open vraag

Fais une phrase négative:
Tu achètes (niets).

Slide 21 - Open vraag

Kun je de ontkenning gebruiken?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

Kun je vertalen dat je ziek bent en waar je last van hebt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide