In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoeveel zetels krijg je in de Tweede Kamer als je 8% van de stemmen haalt
A
4 zetels
B
8 zetels
C
12 zetels
D
16 zetels
Slide 2 - Quizvraag
75 zetels
150 zetels
100 zetels
Direct gekozen door het volk
Indirect gekozen door het volk
Slide 3 - Sleepvraag
Wat is politiek?
A
Keuzes maken
B
Alles wat we doen
C
de gemeente bellen
D
Iets met politie
Slide 4 - Quizvraag
Wie zitten er in de Tweede Kamer?
A
ministers
B
gekozen politieke partijen
C
100 politieke partijen
D
linkse partijen
Slide 5 - Quizvraag
Een voorbeeld van een algemeen belang is...
A
liefdesverdriet
B
onderhouden van je huis
C
zoeken naar weggelopen dieren
D
veiligheid op straat
Slide 6 - Quizvraag
Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150
Slide 7 - Quizvraag
Een groep van 150 mensen die in Nederland zijn gekozen om de regering te controleren en wetten te maken is de:
A
Eerste Kamer
B
Tweede Kamer
C
Ambtenaren
D
Ministers
Slide 8 - Quizvraag
Alle Nederlanders van 18 jaar en ouder mogen stemmen
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Wie leest op Prinsjesdag de Troonrede voor?
A
De minister-president
B
De president
C
Koningin Maxima
D
Koning Willem-Alexander
Slide 10 - Quizvraag
Politie en leger gebruiken veel geweld
A
een democratie
B
een dictatuur
Slide 11 - Quizvraag
Welk land heeft een dictatuur?
A
Zweden
B
China
C
Nederland
D
Denemarken
Slide 12 - Quizvraag
Er zijn meer plichten dan rechten.
A
Dictatuur
B
Democratie
Slide 13 - Quizvraag
Wie horen tot de overheid?
A
Nederlanders die mogen stemmen
B
Nederlanders die belasting betalen
C
Politici en ambtenaren
D
Politici en kiezers
Slide 14 - Quizvraag
Zijn de uitspraken juist of onjuist? 1. In Nederland hebben we geen vrije verkiezingen. 2. Bij geheime verkiezingen mag je aan niemand vertellen op wie je hebt gestemd.
A
1 is juist , 2 is onjuist
B
1 is onjuist , 2 is juist
C
1 en 2 zijn beide juist
D
1 en 2 zijn beide onjuist
Slide 15 - Quizvraag
In de Nederlandse democratie:
A
beslist het volk in een referendum over belangrijke onderwerpen
B
kiest de bevolking vertegenwoordigers die de besluiten nemen
C
mogen inwoners over iedere nieuwe wet stemmen
D
nemen ambtenaren de belangrijkste beslissingen
Slide 16 - Quizvraag
Wat is passief kiesrecht?
A
het recht om je eigen politieke partij op te richten
B
het recht om te stemmen
C
het recht om te solliciteren als ambtenaar
D
het recht om door de overheid geholpen te worden
Slide 17 - Quizvraag
Hoe worden de leden van de Eerste Kamer gekozen?
A
Bij speciale verkiezingen voor de Eerste Kamer.
B
De Eerste kamerleden worden aangesteld door de koning.
C
De Tweede Kamer kiest de leden van de Eerste Kamer.
D
Via de verkiezingen van voor de provincie.
Slide 18 - Quizvraag
Sleep de machten naar de juiste zin. Sommige machten moet je twee keer gebruiken.
1. Hier kun je naartoe als je je gediscrimineerd voelt door de overheid.
2. Beslissen over wetsvoorstellen
3. Moeten communiceren over nieuwe wetten zoals de verlaagde alchoholleeftijd.
4. Draagt de politie op om bijvoorbeeld meer te controleren op internetcriminaliteit
5. Controleren of de ministers hun werk wel goed uitvoeren.
Wetgevende macht
Wetgevende macht
Rechterlijke macht
Rechtelijke macht
Uitvoerende macht
Uitvoerende macht
Slide 19 - Sleepvraag
Politicus of ambtenaar?
Politicus
Politicus
Ambtenaar
Ambtenaar
Slide 20 - Sleepvraag
Wie doet wat?
Een belangrijke taak is het uitvoeren van het regeerakkoord.
Is verandwoordelijk voor het uitvoeren van wetten.
Is verandwoordelijk voor een deel van de taken van de minister.
Controleert de regering
Plaatst een hantekening onder alle aangenomen wetten.
Koning
Tweede Kamerlid
Staatssecretaris
Regering
Minister
Slide 21 - Sleepvraag
Bij welke politieke stroming hoort deze persoon?
A
Liberalen
B
Rooms-Katholieken
C
Protestanten
D
Socialisten/Sociaal-Democraten
Slide 22 - Quizvraag
Nederland kreeg in 1848 een nieuwe grondwet. Hieronder staan vier uitspraken over deze grondwet. Welke twee uitspraken zijn juist?
A
Met de nieuwe grondwet werd de schoolstrijd opgelost.
B
Nederland werd een constitutionele monarchie.
C
Het kiessysteem van evenredige vertegenwoordiging werd in de grondwet vastgelegd.
D
De nieuwe grondwet was het begin van de ministeriële verantwoordelijkheid.
Slide 23 - Quizvraag
Jorge Zorreguieta zal noch bij de verloving noch bij het huwelijk van zijn dochter Máxima met kroonprins Willem-Alexander aanwezig zijn. Het koninklijk huis en de Argentijnse schoonfamilie hebben zich er door minister-president Kok van laten overtuigen dat het in het belang van het huwelijk is dat de schoonvader er niet bij is. Vanavond verloven kroonprins Willem-Alexander en zijn vriendin Máxima Zorreguieta zich op paleis Noordeinde. Daar zullen zij zich presenteren aan het Nederlandse volk.
Welk begrip past het best bij deze bron?
A
constitutionele monarchie
B
onschendbaarheid
C
ministeriële verantwoordelijkheid
D
democratie
Slide 24 - Quizvraag
In 1960 was er een groot tekort aan woningen. Daarom vond de Tweede Kamer dat er extra woningen moesten worden gebouwd. Het kabinet weigerde dit, omdat er niet genoeg bouwvakkers waren. Daarop moest het kabinet aftreden. Welke uitspraak bij de tekst is juist?
Bij een ruzie tussen het kabinet en de Tweede Kamer:
A
bepaalt de koning(in) wie gelijk heeft.
B
is de Tweede Kamer de baas.
C
worden de leden van de Tweede Kamer ontslagen.
Slide 25 - Quizvraag
Hoeveel leden heeft de Eerste Kamer?
A
45
B
55
C
65
D
75
Slide 26 - Quizvraag
Hoeveel leden heeft de Tweede Kamer?
A
100
B
120
C
130
D
150
Slide 27 - Quizvraag
Koning Willem I was onschendbaar. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 28 - Quizvraag
Ministeriële verantwoordelijkheid betekent dat
A
De minister is verantwoordelijk voor zichzelf
B
De minister moet verantwoording afleggen aan de koning
C
De minister moet verantwoording afleggen aan het parlement
D
De minister moet verantwoording afleggen aan de minister-president
Slide 29 - Quizvraag
De koning zegt op tv iets over het vluchtelingenbeleid van de regering. De minister van Binnenlandse Zaken krijgt hierdoor problemen. Waarom?
A
De koning iis niet altijd aanwezig in de Tweede Kamer dus de minister beantwoordt de vragen
B
De koning is onschendbaar, hij mag daarom zeggen wat hij wil.
C
De minister is de woordvoerder van de koning
D
De koning is onschendbaar en de minister verantwoordelijk