Grammar Test Check

English
The one with everything you need to know
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

English
The one with everything you need to know

Slide 1 - Tekstslide

Praktische informatie
1. Toets begint om 13:00 uur
2. Papier en pen nodig
3. Camera staat aan
4. Geen vragen tijdens de toets, na afloop

Slide 2 - Tekstslide

Present Simple
Present Continuous
Present Perfect
Past Simple
Past Continuous
Future: going to
Future: will
I walk
I have walked
I will walk
I am going to walk
I am walking
I walked
I was walking

Slide 3 - Sleepvraag

Present Simple vs. Present Continuous

Sheila and I ............. (talk) to the neighbour right now
A
talk
B
are talking

Slide 4 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

I usually ............. (walk) the dog in the morning
A
walk
B
am walking

Slide 5 - Quizvraag

Present Simple gebruik je als iets .................
A
vandaag, morgen of overmorgen plaatsvindt
B
in de verleden tijd heeft plaatsgevonden
C
altijd, nooit of regelmatig plaatsvindt
D
in de toekomende tijd gaat plaatsvinden

Slide 6 - Quizvraag

Present Continuous gebruik je als iets .................
A
elke ochtend gebeurt
B
gisterochtend gebeurde
C
nu gebeurt
D
in de toekomst gebeurt

Slide 7 - Quizvraag

Past Simple vs. Past Continuous

Sheila and I ............. (talk) to the neighbour when the doorbell rang.
A
talked
B
were talking

Slide 8 - Quizvraag

Past Simple vs. Past Continuous

My sister .............. (walk) in while I was making my homework
A
walked
B
was walking

Slide 9 - Quizvraag

Voor de Past Simple gebruik je het ........ van de onregelmatige werkwoorden.
A
1e rijtje
B
2e rijtje
C
3e rijtje
D
geen rijtje

Slide 10 - Quizvraag

Bij de past continuous gebruik je alleen 'was' bij
A
I & he/she/it
B
Enkelvoud
C
You & he/she/it
D
Meervoud

Slide 11 - Quizvraag

Past Simple vs. Present Perfect

I .......... (play) football since I was 10 years old.
A
played
B
have played

Slide 12 - Quizvraag

Past Simple vs. Past Continuous

She ............ (live) in that house in 1998, but now she lives in the city
A
lived
B
has lived

Slide 13 - Quizvraag

De Present Perfect gebruik je
A
Als iets begonnen is in het verleden en nog steeds aan de gang is
B
Als je het resultaat merkt van iets wat in het verleden heeft plaatsgevonden
C
Als je praat over je ervaringen in je leven tot nu toe
D
Als het begonnen is in het verleden en nog steeds effect heeft

Slide 14 - Quizvraag

Present Simple = ww + s
- tegenwoordige tijd
- feit, gewoonte
- iets wat altijd, nooit of regelmatig gebeurt
- Signaalwoorden: always, never, regularly

:) They clean the house every week
:( They don't clean the house every week
? Do they clean the house every week?

Let op! She, He, It (SHIT) + S
:) He cleans the house every week
:( He doesn't clean the house every week
? Does he clean the house every week?



Present Continuous = am/is/are + ww + ing
- tegenwoordige tijd
- op dit moment
- iets wat nu aan de gang is
- Signaalwoorden: at the moment, right now

:) They are cleaning the house right now
:( They aren't cleaning the house right now
? Are they cleaning the house right now?


Slide 15 - Tekstslide

Past Simple = ww + ed
- verleden tijd
- plaatsgevonden en afgelopen
- wanneer is belangrijk
- Signaalwoorden: last week, in 2012

:) They cleaned the house last week
:( They didn't clean the house last week
? Did they clean the house last week?

Let op! Onr. ww = 2e rijtje
:) He wrote a letter to her yesterday
:( He didn't write a letter to her yesterday
? Did he write a letter to her yesterday?



Past Continuous = was/were + ww + ing
- verleden tijd
- was in het verleden aan de gang
- in NL: 'ik was aan het ....' 


:) They were cleaning the house when I came home
:( They weren't cleaning the house right now
? Were they cleaning the house right now?


Slide 16 - Tekstslide

Present Perfect

- In het verleden begonnen en nog steeds effect/aan de gang
- wanneer staat (meestal) niet in de zin.

- have/has + ww + ed/ 3e rijtje

Past Simple

- In het verleden begonnen en afgelopen
- wanneer staat (meestal) wel in de zin.

- ww + ed / 2e rijtje

Slide 17 - Tekstslide

good / well

Your English is ...
A
good
B
well

Slide 18 - Quizvraag

beautiful / beautifully

He paints ...
A
beautiful
B
beautifully

Slide 19 - Quizvraag

careful / carefully?

Sam drove ... along the narrow road
A
careful
B
carefully

Slide 20 - Quizvraag

Strange / Strangely

This place is ... quiet.
A
strange
B
strangely

Slide 21 - Quizvraag

Good / Well

I have met her a few times, but I don't know her that ...
A
good
B
well

Slide 22 - Quizvraag

Slow / Slowly

Tom is ...
A
slow
B
slowly

Slide 23 - Quizvraag

Adjective (bijv. naamwoord)
- Bijv. nmw. zegt iets over een zelfstandig naamwoord (persoon, dier, object)

The red bike
She has an amazing voice.


Zegt iets over de 'wat' 
Wat is de fiets? De fiets is rood


Slide 24 - Tekstslide

Adverb (bijwoord)
- Bijwoord zegt iets over een werkwoord of een bijv. nwm.


The dog is waiting patiently
Her voice is extremely beautiful

Zegt iets over de 'hoe'
Hoe wacht de hond? Hij wacht geduldig.

Slide 25 - Tekstslide

He wants to go, .......?

Slide 26 - Open vraag

My sister can't go, .......?

Slide 27 - Open vraag

The dog is quite cute, .......?

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Tekstslide

Many = telbaar / meervoud


- many people
- many cars
- many ideas


Much = ontelbaar / enkelvoud

- much water
- much money
- much time

Slide 30 - Tekstslide

Milk
Profit
Days
Friends
Money
Chairs
Much

Many
Many
Much
Much
Many

Slide 31 - Sleepvraag

Slide 32 - Tekstslide