1. Je gedraagt je.
2. Eten en drinken doe je in de kantine of buiten.
3. Je doet je jas in je kluisje of je hangt hem aan de kapstok.
Een pet/muts/capuchon draag je buiten.
4. Je bewaart je mobiele telefoon in je kluisje. In de klas heb je de telefoon
niet nodig.
5. Tijdens de les blijf je in het lokaal. In de pauze kun je naar het toilet en naar je
kluisje.