Maatwerk Zins- en alineaverbanden

Maatwerkuur
Alinea- en zinsverbanden

1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Maatwerkuur
Alinea- en zinsverbanden

Slide 1 - Tekstslide

Zinsverbanden

Slide 2 - Tekstslide

Alinea's, signaalwoorden
en tekstverbanden

Slide 3 - Tekstslide

Wat leest prettiger?
De kat sprong uit het raam, landde op vier poten en rende weg.

 
Of:

De kat sprong uit het raam, waarna hij op vier poten landde en meteen wegrende.


Slide 4 - Tekstslide

Wat leest prettiger?
Ik ga elke zondag wielrennen. Met harde wind fiets ik niet.

Of:

Ik ga elke zondag wielrennen, behalve als het hard waait.



Slide 5 - Tekstslide

standpunt en argument

Er moet op school meer aandacht besteed worden aan de vaderlandse geschiedenis,


want jongeren moeten leren trots te zijn op ons verleden.


standpunt
signaalwoord
argument
argument

Slide 6 - Tekstslide

Signaalwoorden
Een voorbeeld kun je aankondigen met een signaalwoord:
bijvoorbeeld, zoals, denk maar aan, zo, neem nou, ...



Slide 7 - Tekstslide

Herkennen van verbanden
Je herkent verbanden door de signaalwoorden. Elk verband heeft zijn eigen signaalwoorden.

Deze kan je vinden in de theorie en deze MOET je uit je hoofd leren

Slide 8 - Tekstslide

 Signaalwoorden

Een tekst zonder signaalwoorden bestaat eigenlijk niet! 
Zelfs het simpelste woordje 'en' is een signaalwoord.

Ik pakte mijn fiets EN fietste naar school. --> Er wordt iets OPGESOMD!

Slide 9 - Tekstslide

Volgorde in tijd
Gebeurtenissen kunnen in een volgorde van tijd staan.

Eerst gaat John naar de groenteboer, daarna gaat hij naar de bakker en tot slot naar de slager.

In dit voorbeeld weet je dankzij de signaalwoorden eerst, daarna en tot slot in welke volgorde iemand iets heeft gedaan.

Signaalwoorden tijd:
Voordat, vroeger, eerst, eerder, nadat, daarna, later, wanneer, intussen, tegelijkertijd, tijdens…




Slide 10 - Tekstslide

Tegenstelling
Er wordt iets gezegd en daarna wordt het tegenovergestelde beweerd.

Deze leren tas is klein, maar je kunt er best veel in meenemen.

In dit voorbeeld weet je dankzij het signaalwoord maar dat er een tegenstelling in deze zin staat. “Leren tas is klein” is het tegenovergestelde van het best veel meenemen.

Signaalwoorden tegenstelling:
Maar, echter, toch, daarentegen, hoewel, desondanks, aan de ene kant, enerzijds, anderzijds, hoewel, integendeel, behalve…






Slide 11 - Tekstslide

Argument
Een uitspraak wordt bij deze signaalwoorden ondersteund met een argument. Een argument kan een reden of een voorbeeld zijn.


  • Ik zou graag Portugees willen leren spreken, want het is een wereldtaal die door ongeveer 215 miljoen mensen in verschillende landen wordt gesproken.
  • Omdat mijn opa en oma een grote, witte kat hebben, wil ik ook zo’n zelfde kat.


Signaalwoorden argument:
Want, omdat, daarom, zoals, bijvoorbeeld, net als…





Slide 12 - Tekstslide

Opsomming
Na een uitspraak worden verschillende dingen achter elkaar genoemd.


Je kunt beter niet gaan roken. Ten eerste is het slecht voor de gezondheid, daarnaast stinkt het en het kost veel geld.

In dit voorbeeld weet je dankzij de signaalwoorden Ten eerste ,daarnaast, en geven aan hoe slecht roken is. Ze horen dus bij elkaar. Dit is een voorbeeld van een opsomming in meerdere zinnen.

Signaalwoorden opsomming:
Ten eerste, ten tweede, om te beginnen, daarnaast, dan, en verder, ook, bovendien, ten slotte




Slide 13 - Tekstslide

Opsomming, tegenstelling, voorbeeld
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 14 - Quizvraag

Opsomming, tegenstelling, voorbeeld
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 15 - Quizvraag

Opsomming, tegenstelling, voorbeeld
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 16 - Quizvraag

Opsomming, tegenstelling, voorbeeld
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld

Slide 17 - Quizvraag

bovendien
A
opsomming
B
C
tijd
D
tegenstelling

Slide 18 - Quizvraag

TOCH
A
opsomming
B
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 19 - Quizvraag

ZOALS
A
opsomming
B
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 20 - Quizvraag

maar
A
opsomming
B
vergelijking
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 21 - Quizvraag

Omdat
A
oorzaak/gevolg
B
reden
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 22 - Quizvraag

enerzijds...anderzijds
A
toelichting
B
tegenstelling
C
opsomming
D
samenvatting

Slide 23 - Quizvraag

Signaalwoord: daarnaast

Tekstverband:
A
tijdsvolgorde
B
opsomming
C
tegenstelling

Slide 24 - Quizvraag

DAARNAAST
A
oorzaak/gevolg
B
tijd
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 25 - Quizvraag

kortom
A
toelichting
B
tegenstelling
C
opsomming
D
samenvatting

Slide 26 - Quizvraag

Daarna
A
oorzaak/gevolg
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 27 - Quizvraag

ONDER ANDERE
A
opsomming
B
tegenstelling
C
voorbeeld (toelichting)

Slide 28 - Quizvraag

Klaar?

Nog vragen?

Slide 29 - Tekstslide