Les 171 - Het oplossen van vergelijkingen

B-PW6 Les 171
Het oplossen van vergelijkingen
Het oplossen van vergelijkingen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
ProcestechniekMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

B-PW6 Les 171
Het oplossen van vergelijkingen
Het oplossen van vergelijkingen

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het einde van deze les kun je:
  • de constante, de onbekende en de variabele uit een wiskundig probleem halen

  • Vergelijkingen omzetten

  • Vergelijkingen oplossen

  • Bekende technische formules omzetten en oplossen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over vergelijkingen?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Wat weet je al over het oplossen van vergelijkingen?

Slide 4 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Definitie en onderdelen van een vergelijking
Vergelijking: een wiskundige stelling waarin de waarden van twee wiskundige uitdrukkingen gelijk aan elkaar zijn gesteld

Slide 5 - Tekstslide

Formule: Berekenen van volumestroom (m3/s) in een leiding
Wat staat er nu precies in de vergelijking?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdelen van een vergelijking
Onderdelen van een vergelijking: de constante, de onbekende en de variabele

Isgelijkteken (=)

Slide 7 - Tekstslide

Onbekende: Het onderdeel dat je gaat berekenen. (de volumestroom door de leiding)

Constante: Is altijd gelijk en heeft dus een constante waarde. (de diameter van de leiding)

Variabele: Kan verschillen, de waarde kan dus variëren. (de snelheid van de vloeistof door de leiding)

Isgelijkteken (=)
Het isgelijkteken (=) geeft aan dat wat aan de ene kant van het isgelijkteken staat precies gelijk is aan wat aan wat de andere kant van het isgelijkteken staat.

Anders gezegd:
De getallen en symbolen aan de ene kant van de = hebben een relatie  met de symbolen/getallen aan de andere kant.

Slide 8 - Tekstslide

F = p x A  (de kracht is afhankelijk van de druk en het oppervlak)
Hoeveel m3 stroomt er per seconde door een waterleiding met een diameter van 5 cm en een waterflow van 4 m/s?

Slide 9 - Open vraag

Let om het omrekenen van 5 cm naar 0,05 m.

Volumestroom = 4 x 0,25 x 3,14 x (0,05)^2 = 0,0079 m3/s
Vergelijking opstellen


Vergelijking


Verkorte vergelijking:


Slide 10 - Tekstslide

Index
In bovenstaande formule hebben we te maken met twee soorten kosten. 
  • Kosten voor aanschaf (Ka) 
  • Kosten voor onderhoud (Ko)
 Deze twee soorten kosten kunnen we uit elkaar houden door de kleine a en o. Deze toevoeging wordt de index genoemd.
Hoeveel printplaten moeten er worden geprint om de installatie in 10 jaar terug te verdienen?

Slide 11 - Open vraag

Vergelijking invullen levert op:

  • 320.000 + (7.500 x 10) = 6,75 x a
  • 395.000 : 6,75 = 58.519 printplaten

Het omzetten van vergelijkingen
Wat weten we al?
  • In een vergelijking is altijd een = teken (isgelijkteken) aanwezig.
  • Het = teken geef aan dat de waarden aan beide kanten van het teken gelijk zijn.

  • De vergelijking is in balans.  
  • We kunnen een vergelijking zien als een weegschaal

Slide 12 - Tekstslide

Een balans is een oude weegschaal waar je gewichtjes opzet.
Het omzetten van vergelijkingen
Stel je hebt de vergelijking:            x + 12 = 29

Je kunt deze vergelijking tekenen op een balans.

De weegschaal moet in balans blijven.


Je moet aan beide kanten van de balans hetzelfde doen.


Slide 13 - Tekstslide

Dit wordt de balansmethode genoemd.

Slide 14 - Tekstslide

X = 17

De opgeloste vergelijking is dus:
17 + 12 = 29
Het omzetten van vergelijkingen
  • Je krijgt niet alleen te maken met vergelijkingen waarbij waardes worden opgetrokken (+) of afgeteld (-).

  • Je kunt ook te maken krijgen met vergelijkingen waarbij waardes worden vermenigvuldigd (*)



Hoe lossen we dit op?


Slide 15 - Tekstslide

vermenigvuldigen kan worden weergeven als x, * of als een punt. De laatste twee opties hebben de voorkeur om verwarring met de onbekende X in een formule te voorkomen.


Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het omzetten van vergelijkingen
  • Je kunt ook te maken krijgen met vergelijkingen waarbij waardes worden gedeeld (:).


  • Om dit op te losse moet je als eerste de X naar links verplaatsen.
  • Alleen delen/vermenigvuldigen met X is lastig, want X heeft geen waarde.

  • We kunnen X ook schrijven als 1X. Hier kunnen we mee aan de slag!

Slide 17 - Tekstslide

delingen komen voor als : of als /.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het omzetten van vergelijkingen
  • Soms kom je vergelijkingen tegen waarin aan beide kanten een deel hetzelfde is.                                     (4x + 5 = 4x + x)

  • In bovenstaande formule staat aan beide kanten 4x. Je noemt dit deel van de vergelijking gelijknamig.

  • Je kunt gelijknamige delen tegen elkaar wegstrepen.
  • 4x + 5 = 4x + x
  • x = 5

Slide 19 - Tekstslide

/.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vergelijkingen oplossen

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het oplossen van vergelijkingen met de balansmethode
  • Je weet in hoe je vergelijkingen kunt oplossen met 1 onbekende (X).
  • Maar er zijn ook vergelijkingen met meer onbekenden (X) voorkomen.

  • 4x + 6 = x + 12        (geen gelijknamige delen, dus kunnen niks wegstrepen)
                   
    Deze vergelijking kunnen we ook oplossen met de balansmethode.

  1. Als eerste gaan eerst de X rechts van = weghalen.
  2. Als tweede gaan we de 6 links van = weghalen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Hoe komt je nu aan het antwoord?
3x = 6 omschrijven naar x = 6 : 3 = 2

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Negatieve getallen
Maar wat nu als je negatieve getallen zoals -8 of -12 in je vergelijking hebt?

Ook die kunnen wel oplossen ;)

Voorbeeld:
  • 5x -12 = 23 - 2x

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Haakjes
Maar wat als je in je vergelijking getallen tussen haakjes hebt?

  • Voordat we de vergelijkingen kunnen oplossen moeten we eerst de haakjes wegwerken.

Voorbeeld 
  • (4-10)-3x = 5(-3x+6)

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kommagetallen
Het oplossen van vergelijkingen met kommagetallen werkt op dezelfde manier als het oplossen van vergelijkingen met hele getalen.

Voorbeeld:
  • 3,2x + 4,2 = 13 + x

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Breuken
Het oplossen van vergelijkingen met breuken werkt op dezelfde manier. 

 Tip: soms helpt het om de breuk eerst uit te rekenen.


Voorbeeld:
  • 1/4x + 3 = 5

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bekende technische vergelijkingen

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Met welke vergelijking heb jij op je werk te maken?

Slide 31 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Los de onderstaande vergelijking op:
2x - 5 = 11

Slide 32 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Los de onderstaande vergelijking op:
3(4x + 2) = 30

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Los de onderstaande vergelijking op:
0,5x + 7 = 10

Slide 34 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 35 - Open vraag

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 36 - Open vraag

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 37 - Open vraag

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.
Maak de oefenvragen.

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies