24/25 week 2

• Frans
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

00:00

Petit film la famille

Let goed op over welk familielid het gaat

In welke ruimte ze zijn

Hoe de mensen heten

Wie doet wat?

00:19

Wat denk je dat 'la cuisine' betekent?

00:35

Qui n'est pas là?

01:09

Tout le monde est dans ....

01:19

Il s'appelle comment, le petit frère?

01:44

Qui chante à l'opéra?

• parler - woordkaartjes, tellen
• les devoirs
• grammaire2: het bezittelijk vnw

Le but: à la fin de ce cours:

• heb ik geoefend met spreken in het Frans en de getallen
• heb ik geoefend met de bezittelijke voornaamwoorden in het Frans

woordkaartjes unité 1

1e gedeelte MO

Les devoirs - het huiswerk

Leren apprendre 2 (FN) en 1 (NF) (blz 68 en 69)

Afmaken exercice 17 blz 62

Bestuderen: apprendre 5 (blz 69)

Overhoren woordjes

iedereen opstaan

Ik zeg een Frans woord, weet je het , steek je vinger op

Woord goed, ga zitten

Hoelang duurt het voordat iedereen zit?

Compétition B1B - B1C - B1D

B1B - Instruction exercice 17

Quoi: ex. 17 à l'écrit

Le but: Kunnen opschrijven hoe iemand heet, hoe oud hij is, waar hij woont (ook de straat), in welke klas en wie zijn beste vriend is

Comment: Kies twee andere personen uit ex. 17 en maak het tekstje na dat ik op het bord heb voorgedaan. Let heel goed op: is het mannelijk of vrouwelijk (il of elle? son of sa?) 

Combien de temps: 5 minuten (de rest maak je thuis af)

Exercice 17 - voorbeelduitwerking

Foto 1

C’est Adam. Il a douze ans. Il habite quinze, Place de l’Église à Calais. Il est en cinquième C. Son meilleur ami s’appelle Arthur.

Foto 2

C’est Inès. Elle a treize ans. Elle habite dix, Boulevard Saint-Jacques à Paris. Elle est en cinquième A. Sa meilleure amie s’appelle Lily.

Rangtelwoorden in het Frans

premier

deuxième

troisième

quatrième

cinqième

sixième

1e

2e

3e etc.

getal + ième

behalve bij 1

Les devoirs - het huiswerk

Bestuderen: apprendre 5 (blz 69)

Difficile? Ou facile?

Moeilijk? Of gemakkelijk?

uitleg bezittelijk vnw

- eerst in het Frans

- daarna uitgebreide uitleg in het Nederlands

- keuze uit zelfstandig maken oefeningen / samen met mij

Paul

Gérard

Marie

Luc

Sophie

thiememeulenhoff.bbvms.com

Keuze

16c en 16 d blz 59 en 60

eerst samen eerste zin maken elke exercice

Zelf maken of samen met mij?

Klaar? Maak exercice 20 blz 63 en exercice 25 blz 65

Les devoirs

16 c en 16d afmaken

Leren apprendre 4 (FN)

• les devoirs
• parler, werkwoord avoir
• écouter

Le but: à la fin de ce cours:

• kan ik het bezittelijk vnw goed toepassen in het Frans
• heb ik geoefend met luisteren en spreken - vaardigheden voor mijn mondeling
• kan ik beter tellen tot 20

Paul

Gérard

Marie

Luc

Sophie

Les devoirs

nakijken exercice 16c en 16d blz 59/60

Exercice 16C - 1

a  v ma

 b m ton

 c mv tes

 d m son

 e mv ses

Exercice 16C - 2

a Mijn moeder heet Laura.

 b Woont jouw oom in Parijs?

 c Waar zijn jouw grootouders?

 d Boris houdt van zijn hond.

 e Daar is Eva met haar vrienden.

Exercice 16C - 3

samen dooremen

Exercice 16D

mon

ton

son

ma

ta

sa

mes

tes

ses

Les devoirs

Leren apprendre 4 (FN) - dictee

Dictee

Mes parents sont divorcés

Je suis fils unique

C'est le copain de ma soeur

Il est seul

L'anniversaire de mon frère est demain

être

je suis

tu es

il/elle est

etc.

avoir

j'ai

tu as

il/elle a

etc.

&

être

je suis

tu es

il/elle est

etc.

avoir

j'ai

tu as

il/elle a

etc.

&

Tu as quel âge? J'ai ... ans

J'                                 (ik heb)

Tu                                (jij hebt)

Il, elle                          (hij/zij heeft)

Ton frère                    (Jouw broer heeft)

ai

as

a

a

ont

avons

avez

frère                       (jouw broer)

soeur                      (jouw zus)

frères et soeurs  (jouw broers en zussen)

ton

ta

tes

mon

ma

mes

MO

Tu as des frères ou des soeurs?

Oui, j'ai ... frère(s) (et) ... soeur(s)

Non, je suis ............

Welke klanken kennen we nu al?

Nieuw:

an - Jean; grand

en  - enfant; parent

in - cousin; Tintin

on  - garçon; bonjour

e - le ; de ; me

é - bébé

è - père, frère

ê - fête

ai - j'ai 

au - au revoir; chaud

oeu - soeur, manoeuvre

oi - froid, moi

ou - où, bonjour

Tu as quel âge?

Bonjour, ça va?

Comment tu t'appelles?

Tu habites où?

Tu as un frère ou une soeur?

Tu habites chez tes grands-parents?

Au revoir!

J'ai douze ans

"Ça va bien

Je m'appelle Roos

J'habite à Delft

Oui, j'ai un frère/une soeur.

À plus!

de cavia - le cochon d'inde

Exercice 19

Tu as un animal? Il a quel âge?

un animal domestique

un chat - un chien - un hamster - un poisson - un souris - un lapin - une tortue

MO doornemen

Studieplanner

Oefenen met vragen

Au travail - les devoirs

Leren apprendre 6

Aanvullen gesprek MO - Classroom

Schrijf de zinnen uit in je schrift