Present simple and present continuous 3 Basis

present simple
1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1,3

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

present simple

Slide 1 - Tekstslide

Aan het einde van de les weet  je......

- het verschil tussen de tegenwoordige tijd (present
   simple
) en de duurvorm (-ing vorm) present
   continuous.
- hoe je beide tijden goed kan gebruiken

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Present Continuous vs Present simple

Slide 4 - Tekstslide

Present Simple vs Present Continuous:

Welke signaalwoorden horen bij de present continuous? (meerdere antwoorden zijn goed)
A
Now
B
at the moment
C
Tomorrow
D
Last year

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Present Simple vs. Present Continuous

I usually ............. (walk) the dog in the morning
A
walk
B
am walking

Slide 7 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

She often ..... documentaries.
A
watch
B
is watching
C
watches
D
watching

Slide 8 - Quizvraag

Look! The cat ___ with the dog!
A
are playing
B
is playing
C
playing
D
play

Slide 9 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

We always ..... English in class.
A
speak
B
are speaking
C
speaks
D
is speaking

Slide 10 - Quizvraag

I ___ for my glasses. Do you know where they are?
A
look
B
am looking
C
are looking
D
looking

Slide 11 - Quizvraag

I always ___ Julian a birthday card.
A
is sending
B
send
C
sends
D
am sending

Slide 12 - Quizvraag

Usually, I ___ until late.
A
are sleeping
B
sleep
C
sleeps
D
am sleeping

Slide 13 - Quizvraag

Present Simple vs. Present Continuous

He ...... for his teacher at the moment.
A
look
B
looking
C
looks
D
is looking

Slide 14 - Quizvraag

Question tags

Slide 15 - Tekstslide

Instruction

Slide 16 - Tekstslide

QT
  1. Je herhaalt de eerste 2 woorden van de zin in omgekeerde volgorde
He isn't very clever, is he ?
Tom isn't very clever, is he ?

Slide 17 - Tekstslide

Tags 
Je gebruikt in de tag hetzelfde persoonlijk voornaamwoord als in de zin 
OF  het voornaamwoord dat hoort bij de naam of het woord: 

He
is smart , isn't  he ?
Tom is smart , isn't  he ?

Tom and Jane are smart, aren't they ?
This dog is friendly, isn't it

Slide 18 - Tekstslide

          Je gebruikt not OF in de zin Of in de tag

Slide 19 - Tekstslide

Vul aan:
That's right ,________________?
A
is it?
B
isn't it ?

Slide 20 - Quizvraag

Vul aan:
This isn't difficult, ______________?
A
isn't it
B
is it?

Slide 21 - Quizvraag

The Christmas tree is already up, ...?
timer
0:20
A
aren't we?
B
isn't it?
C
am I?
D
isn't she?

Slide 22 - Quizvraag

You are my best friend, ...?
timer
0:20
A
are we?
B
is he?
C
am I?
D
aren't you?

Slide 23 - Quizvraag

That girl isn't new here, ...?
timer
0:20
A
is she?
B
are we?
C
am I?
D
aren't I?

Slide 24 - Quizvraag

Ariana Grande is a singer, ...?
timer
0:20
A
isn't she?
B
is he?
C
are you?
D
am I?

Slide 25 - Quizvraag

Staan er 2 werkwoorden in de zin dan herhaal je de eerste :
Als er in de zin een hulpwerkwoord staat, zoals een vorm van to be, to have, to do, dan gebruik je dat ook in de tag. 

You have got a  bike,  haven't  you?
James doesn't like horses, does he?

Slide 26 - Tekstslide

Tags 
Staat er GEEN hulpwerkwoord of een vorm van TO BE in de zin, gebruik dan een vorm van TO DO. Net als in gewone vragen:


Slide 27 - Tekstslide

QT
Staat er geen hulpwerkwoord in de zin  dan gebruik je do of does in de aangeplakte vraag. Net als in gewone vragen.

The boys play football, don't they?
She likes to ride her horse, doesn't she?
You know that shop, don't you?
It works fine, doesn't it?

Slide 28 - Tekstslide

She doesn't like him......?
A
is she?
B
do you?
C
isn't it?
D
does she?

Slide 29 - Quizvraag

Ik begrijp de Question tags
A
Ja
B
Nee
C
een beetje

Slide 30 - Quizvraag