Persoonlijk voornaamwoord met voorzetsels in de derde en vierde naamval
Lesdoelen
Je hebt het persoonlijk voornaamwoord in de derde en vierde naamval herhaald
Je (her)kent alle voorzetsels +3 en +4
Je kent de vertalingen van de voorzetsels met de derde naamval
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Lesdoelen
Je hebt het persoonlijk voornaamwoord in de derde en vierde naamval herhaald
Je (her)kent alle voorzetsels +3 en +4
Je kent de vertalingen van de voorzetsels met de derde naamval
Slide 1 - Tekstslide
Welke voorzetsels krijgen de vierde naamval?
Slide 2 - Open vraag
Als er 'durch', 'für', 'ohne', 'um', 'bis' of 'gegen' in de zin staat volgt er na het voorzetsel een vierde naamval. Som de persoonlijke voornaamwoorden in de vierde naamval op (hou de volgorde van ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie aan)
Slide 3 - Open vraag
Als je dit nog moeilijk vindt: volg de volgende stappen
1. Staat er een voorzetsel met de vierde naamval in de zin?
Zo ja: Schrijf (4) erachter.
Zo nee: Schrijf (1) erachter
2. Kijk welk persoonlijk of vragend voornaamwoord je in de zin moet invullen en vul dit woord in de juiste naamval in.
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeeld:
Ich habe eine tolle Hose für(+4) ........... (jij) mitgebracht.
Stap 1: in de zin staat het voorzetsel für dus (+4)
Stap 2: het persoonlijke voornaamwoord "jij" in de vierde naamval is dich
Slide 5 - Tekstslide
Ich habe ein Geschenk für (jou) gekauft
A
du
B
dich
C
dir
D
du
Slide 6 - Quizvraag
Ohne (hij) gehe ich nicht mit
A
er
B
ihn
C
him
D
ihm
Slide 7 - Quizvraag
(zij) macht das so gut!
A
Sie (eerste naamval)
B
Sie (vierde naamval)
C
Ihr (derde naamval)
Slide 8 - Quizvraag
Sie kämpft gegen (jullie)
A
ihr
B
euch
C
uns
D
ihn
Slide 9 - Quizvraag
Es geht um (wij)
A
wir
B
uns
C
euch
D
sie
Slide 10 - Quizvraag
Wir haben nichts gegen (hij)
A
er
B
ihn
C
es
D
ihm
Slide 11 - Quizvraag
Hast du das Haus schon ohne (ik) geputzt?
A
ich
B
mich
C
mein
D
mir
Slide 12 - Quizvraag
Ist das Geschenk für (ik)
A
ich
B
mir
C
er
D
mich
Slide 13 - Quizvraag
Welke voorzetsels krijgen de derde naamval?
Slide 14 - Open vraag
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
sinds
uit
met
naar (personen)
na, naar
bij
van, door
Slide 15 - Sleepvraag
Als er 'aus', 'bei', 'mit', 'nach', 'seit', 'von' en 'zu' in de zin staat volgt er na het voorzetsel een derde naamval. Som de persoonlijke voornaamwoorden in de vierde naamval op (hou de volgorde van ich, du, er, sie, es, wir, ihr, sie, Sie aan)
Slide 16 - Open vraag
Ook hier kun je weer een stappenplan gebruiken
1. Staat er een voorzetsel met de derde naamval in de zin?
Zo ja: Schrijf (3) erachter.
2. Kijk welk persoonlijk of vragend voornaamwoord je in de zin moet invullen en vul dit woord in de juiste naamval in.
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld:
Ich komme mit (+3)................ (jij)mit.
1. Staat er een voorzetsel met de derde naamval?
--> Ja: namelijk "mit". Noteer hierbij een (3)
2. Je moet "jij" invullen. "Jij" in de derde naamval is dir.
Slide 18 - Tekstslide
Gehst du mit (ik) in die Eisdiele?
A
ich
B
mich
C
mir
D
ihr
Slide 19 - Quizvraag
Sie kauft mit (hij) ein Eis
A
er
B
ihn
C
ihm
D
es
Slide 20 - Quizvraag
Ich gehe mit (jij) einkaufen?
A
du
B
dir
C
dich
D
you
Slide 21 - Quizvraag
Er sitzt mit (zij) in einer Kneipe
A
ihr (3)
B
sie (1)
C
sie (4)
Slide 22 - Quizvraag
Luuk möchte mit (jullie) zum Supermarkt
A
ihr (1)
B
euch (4)
C
euch (3)
Slide 23 - Quizvraag
Kommst du mit (wij) mit ins Einkaufszentrum?
A
wir (1)
B
uns (3)
C
uns (4)
Slide 24 - Quizvraag
Du kannst mit (hen) Kuchen aussuchen.
A
sie
B
ihnen
C
Ihnen
Slide 25 - Quizvraag
Ich gehe mit (u) ins Kino!
A
Sie
B
ihnen
C
Ihnen
D
dir
Slide 26 - Quizvraag
Evalueer de lesdoelen: begrijp je het pers. + vr. voornaamwoord in de derde en vierde naamval en kun je het toepassen?