In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Welk woord hoort op het stippellijntje?
In een tekst zijn er ...... tussen woorden,
zinnen en alinea’s.
Vraag 1 van 10
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels
Slide 8 - Quizvraag
Hoe noem je woorden die wijzen op een
verband tussen zinnen of alinea’s?
Vraag 2 van 10
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
uitdrukkingen
Slide 9 - Quizvraag
Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
Vraag 3 van 10
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden
Slide 10 - Quizvraag
Maak de zin af.
Aan een signaalwoord kun je zien ...
Vraag 4 van 10
A
uit hoeveel alinea’s de tekst bestaat.
B
wat voor soort zin er in de tekst staat.
C
uit hoeveel zinnen de tekst bestaat.
D
wat voor soort verband er in de tekst staat.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van een
tekstverband?
Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
kernzin
Slide 12 - Quizvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie
Slide 13 - Quizvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden want, immers en namelijk?
Vraag 8 van 10
A
reden
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 14 - Quizvraag
Om welk tekstverband gaat het hier?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 15 - Quizvraag
In welke zin wijzen de signaalwoorden
op een volgorde in tijd?
Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen
Slide 18 - Tekstslide
Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen
Slide 19 - Quizvraag
Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie
Slide 20 - Quizvraag
lees de tekst en beantwoord daarna vragen
Slide 21 - Tekstslide
Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?
Slide 22 - Open vraag
Welk tekstverband geeft het signaalwoord: omdat?
Slide 23 - Open vraag
Op welk tekstverband wijst
het signaalwoord dus?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 24 - Quizvraag
lees eerst de tekst. Schrijf de signaalwoorden op in je schrift en daarbij het tekstverband. Gebruik je boek als bron
Slide 25 - Tekstslide
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
word
zo
door
slecht
Slide 26 - Sleepvraag
Tekstverband = voorbeeld
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
ook
bijvoorbeeld
zo
maar
Slide 27 - Sleepvraag
Welk 2 signaalwoorden wijzen op het tekstverband reden:
Een schooluniform in Nederland zal niet werken, omdat kinderen hun identiteit verliezen wanneer ze altijd in hetzelfde uniform lopen. Ze gaan dan namelijk op in de massa, waardoor ze zich qua kleding niet meer onderscheiden van de rest.
Slide 28 - Open vraag
Noteer het signaalwoord voor tegenstelling uit alinea 2
Slide 29 - Open vraag
Wat is het verband tussen alinea 4 en 5?
Slide 30 - Open vraag
Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen
Slide 31 - Tekstslide
Benoem het signaalwoord behorende bij het tekstverband: reden