Maak in tweetallen de eerste opdracht van het bestandje.
Slide 11 - Tekstslide
Concluderend tekstverband
De auteur trekt een conclusie uit informatie eerder in de tekst.
Signaalwoorden: dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al, het blijkt dat, dan ook
'Al met al is het zeker een product dat ik zou aanraden!'
Slide 12 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij praatte duidelijk, keek het publiek aan en zijn slides waren overzichtelijk. Al met al gaf hij een prima presentatie.
A
duidelijk
B
overzichtelijk
C
al met al
D
prima
Slide 13 - Quizvraag
Redengevend verband
Dit verband geeft aan waarom iemand iets doet of vindt.
Signaalwoorden: omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, vanwege
Vanwege de hevige sneeuwval wordt geadviseerd niet de weg op te gaan.
Slide 14 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Omdat zij altijd te laat uit bed kwam, heeft haar moeder een nieuwe wekker voor haar gekocht.
A
omdat
B
altijd
C
uit
D
voor
Slide 15 - Quizvraag
Oorzakelijk verband
Dit verband laat zien waardoor iets gebeurt (waarop je geen invloed hebt).
Signaalwoorden: doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij, door te
Doordat het zo hard waaide, is er een boom op mijn auto gevallen.
Slide 16 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Het waait ontzettend hard, daardoor vallen er veel takken van de bomen.
A
waait
B
ontzettend
C
daardoor
D
veel
Slide 17 - Quizvraag
Vergelijkend verband
De auteur maakt iets duidelijk door een verschil of overeenkomst te noemen.
Signaalwoorden: in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met
Zij is erg slim, net als haar broertje.
Slide 18 - Tekstslide
Wat is het signaalwoord in deze zin: Hij wil later advocaat worden, zoals zijn moeder dat ook is.
A
later
B
zoals
C
moeder
D
dat
Slide 19 - Quizvraag
Welk verband staat in de volgende zinnen: Mijn oom kwam in een lange file terecht. Daardoor kwam hij te laat op de receptie.
A
redengevend verband
B
chronologisch verband
C
concluderend verband
D
oorzakelijk verband
Slide 20 - Quizvraag
Welk verband zie je in de volgende zin: Ik ben van mening dat we met dit product moeten stoppen, maar daar denkt mijn zakenpartner anders over.
A
tegenstellend verband
B
chronologisch verband
C
toelichtend verband
D
vergelijkend verband
Slide 21 - Quizvraag
Welk verband zie je in deze zin: We willen Pietje graag in onze groep vanwege zijn vriendelijkheid. Ook is hij altijd erg behulpzaam.
A
chronologisch verband
B
opsommend verband
C
chronologisch verband
D
tegenstellend verband
Slide 22 - Quizvraag
Welk verband zie je in de volgende zin: Net als in Amerika, gaan ook in Europa steeds meer mensen naar fastfoodrestaurants.
A
vergelijkend verband
B
oorzakelijk verband
C
opsommend verband
D
redengevend verband
Slide 23 - Quizvraag
Aan de slag!
We maken nu samen de eerste opdracht van het documentje.
Mensen die atheneum doen, gaan samen hun eerste opdracht maken.