werkwoorden op -er

LEERJAAR 1 - WERKWOORDEN OP -ER

ZET JE LAPTOP KLAAR
OPEN DE LESSON UP APP: LESSONUP.APP
VUL JE ECHTE VOORNAAM IN

LEG JE WERKBOEK EN PEN KLAAR




1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

LEERJAAR 1 - WERKWOORDEN OP -ER

ZET JE LAPTOP KLAAR
OPEN DE LESSON UP APP: LESSONUP.APP
VUL JE ECHTE VOORNAAM IN

LEG JE WERKBOEK EN PEN KLAAR




Slide 1 - Tekstslide

werkwoorden op -er
herhaling en oefening met werkwoorden op -er

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Révision danser
Stap 1= ...?
Stap 2=...?

Slide 4 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op -er
1. Stam= werkwoord min -er
2. Voeg de uitgangen toe: e-es-e-ons-ez-ent

Slide 5 - Tekstslide

danser
je
danse
tu
danses
il/elle/on
danse
nous
dansons
vous
dansez
ils/elles
dansent

Slide 6 - Tekstslide

Na welke vier werkwoorden komt het bepaald lidwoord: le/la/l'/les
A
AIMER, ADORER, PRÉFÉRER, DÉTESTER
B
ARRIVER, PRÉFÉRER, DÉTESTER, MANGER
C
MANGER, DEMANDER, AIMER, DÉTESTER
D
TROUVER, REGARDER, AIMER, AIDER

Slide 7 - Quizvraag

Sleep de uitgangen naar de juiste persoon
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
tu
je
-ons
-ent
-e
-ez
-es
-e

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep de werkwoorden naar de juiste persoon
je
tu
il / elle / on
nous
vous
ils / elles
parle
parlez
parlons
parlent
parle
parles

Slide 9 - Sleepvraag

Sleep de Nederlandse vertaling naar het juiste Franse werkwoord
timer
0:25
regarder
écouter
détester
aimer
een hekel hebben aan
houden van / leuk vinden
kijken
luisteren

Slide 10 - Sleepvraag

Je (regarder)
A
regardons
B
regardes
C
regarde
D
regardent

Slide 11 - Quizvraag

vous (donner)
A
donnons
B
donnez
C
donnent
D
donnes

Slide 12 - Quizvraag

Fabien et Amélie (chercher)
A
cherchons
B
cherchez
C
cherchent
D
cherches

Slide 13 - Quizvraag

Elle (aimer)
A
aimes
B
aimet
C
aime
D
aiment

Slide 14 - Quizvraag

Tu (donner)
A
donnes
B
donne
C
donn
D
donnez

Slide 15 - Quizvraag

Paul (parler)
A
parles
B
parlons
C
parle
D
parlent

Slide 16 - Quizvraag

Nous (aider)
A
aide
B
aidons
C
aides
D
aidez

Slide 17 - Quizvraag

il (trouver)
A
trouve
B
trouves
C
trouvez
D
trouvent

Slide 18 - Quizvraag

Uitgangen werkwoorden - er
je
tu
il/elle/on
nous
vous
ils/elles
+ent
+ons
+es
+ez
+e
+e

Slide 19 - Sleepvraag

Nous (écouter)

Slide 20 - Open vraag

je .... (marcher)

Slide 21 - Open vraag

vous ... (passer)

Slide 22 - Open vraag

tu ... (tourner)

Slide 23 - Open vraag

ils ... (penser)

Slide 24 - Open vraag

je ... (compter)

Slide 25 - Open vraag

nous ... (pleurer)

Slide 26 - Open vraag

on ... (aimer)

Slide 27 - Open vraag

nous ... (monter)

Slide 28 - Open vraag

Ken je de persoonlijke voornaamwoorden nog?
Sleep Nederlands naar Frans
IK
JIJ
HIJ
ZIJ (1 persoon)
WIJ / MEN
WIJ
U / JULLIE
ZIJ (ml + mv)
ZIJ (vl + mv)
JE
TU
IL
ELLE
ON
NOUS
VOUS
ILS
ELLES

Slide 29 - Sleepvraag

Vertaal: wij zoeken
(zoeken = chercher)
A
Nous cherchons
B
Vous cherchez
C
Ils/elles cherchent
D
Tu cherches

Slide 30 - Quizvraag

Vertaal: zij praten
(praten = parler)
A
Je parle
B
Tu parles
C
Nous parlons
D
Ils/elles parlent

Slide 31 - Quizvraag

Vertaal: jullie geven
(geven= donner)

Slide 32 - Open vraag

Vertaal: jij woont
(wonen = habiter)

Slide 33 - Open vraag

Vertaal: ik kijk
(kijken = regarder)

Slide 34 - Open vraag

Nathalie (aimer) son chien.

Slide 35 - Open vraag

Pierre et Lisa (manger) une pomme.

Slide 36 - Open vraag

Slide 37 - Tekstslide