Herhaling H2 (2.1/2.2/2.3)

Herhaling hoofdstuk 2

(2.1/2.2/2.3)
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling hoofdstuk 2

(2.1/2.2/2.3)

Slide 1 - Tekstslide

Fatima betaalt met biljet van 100 euro bij de supermarkt Er is hier sprake van
A
elektronisch betalen
B
giraal betalen
C
chartaal betalen
D
internet betaling

Slide 2 - Quizvraag

Wat is elektronisch betalen ?
A
Betalen via de computer
B
Betalen via de smartphone
C
Betalen met een bankbiljet
D
Betalen met je pinpas

Slide 3 - Quizvraag

Indirecte ruil
Directe ruil
Een brood ruilen voor een stuk vlees
Een fiets kopen voor € 749,99
Een bank ruilen voor een koelkast

Slide 4 - Sleepvraag

Welke spaardoelen zijn er?
A
Rekenmiddel, spaarmiddel en ruilmiddel.
B
Voor later, voor iets groots en voor mezelf.
C
Voor een doel, voor rente en uit voorzorg.
D
Voor de zekerheid, voor directe ruil en saldo.

Slide 5 - Quizvraag

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



Opdracht #: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 6 - Sleepvraag


Wat zijn de drie geldfuncties?
A
ruilmiddel, verkoop-middel en spaarmiddel
B
verkoopmiddel, uitgeef-middel en spaarmiddel
C
ruilmiddel, rekenmiddel en spaarmiddel
D
spaarmiddel, bewaar-middel en betaalmiddel

Slide 7 - Quizvraag

Je gebruikt geld op drie manieren. ​
Dat noem je geldfuncties. Je gebruikt geld:​
als.....................wanneer je iets koopt
A
ruilmiddel
B
rekenmiddel
C
spaarmiddel

Slide 8 - Quizvraag

Peter vergelijkt broeken. Dezelfde broek is bij de ene winkel € 25,- goedkoper dan bij de andere winkel
Welke geldfuncties komen hier naar voren?
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Oppotmiddel
D
Rekenmiddel

Slide 9 - Quizvraag

Wat is een nadeel van lenen?
A
Je moet de lening terugbetalen.
B
Je moet de lening met rente terugbetalen
C
Beide antwoorden zijn goed.
D
Beide antwoorden zijn fout.

Slide 10 - Quizvraag

De vergoeding voor het lenen van geld is ....
A
Krediet
B
Rente
C
Aflossing
D
Termijn

Slide 11 - Quizvraag

Je spaart uit voorzorg.
Je spaart voor de rente.
Je spaart voor een doel.
Je wilt een spaarrekening openen, want je weet dat je geld aangroeit op de bank.
Je wilt graag een brommer kopen als je 16 wordt.
Je legt geld opzij omdat je telefoon het af en toe niet doet.

Slide 12 - Sleepvraag

Rente
Doel
Onverwachte uitgaven

Slide 13 - Sleepvraag