Tekstopbouw, hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken, letterlijk figuurlijk

 Tekstopbouw
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

 Tekstopbouw

Slide 1 - Tekstslide

Tekstopbouw
inleiding
onderwerp, aandacht trekken
kern
uitwerking onderwerp, deelonderwerpen, meeste alinea's, soms tussenkoppen
slot
samenvatting/conclusie, geen nieuwe informatie!

Slide 2 - Tekstslide

Voorbeeld tekstopbouw

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de juiste tekstopbouw?
A
Titel - tussenkopje -alinea's
B
Hoofdgedachte - hoofdzaken - bijzaken
C
Inleiding - middenstuk - slot
D
Onderwerp - deelonderwerpen - bron

Slide 4 - Quizvraag

Het onderwerp en de hoofdgedachte van een tekst.

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de hoofdgedachte?
A
Waar ik in mijn hoofd over nadenk waar de tekst over gaat.
B
Een stukje herhaling
C
Het belangrijkste van de tekst in twee zinnen.
D
Het belangrijkste van de tekst over het onderwerp in één zin.

Slide 6 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
De hoofdgedachte = ?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 7 - Quizvraag

Weet je dit nog?

Wat is het verschil tussen
 hoofd- en bijzaak?

Slide 8 - Tekstslide

Lesdoelen

Jullie kunnen: 
  • Onderscheid maken tussen hoofd- en bijzaken; 
  • Een tekst samenvatten.

Slide 9 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 10 - Tekstslide

Hoofd- en bijzaken.
Wat is een hoofdzaak eigenlijk?
A
Hoofdzaken geven de belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.
B
Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd in 1 zin.
C
Hoofdzaken maken de tekst iets duidelijker.
D
Alle bijzaken bij elkaar.

Slide 11 - Quizvraag

Zijn hoofd of bijzaken belangrijker in een tekst?
A
hoofdzaken belangrijker dan bijzaken
B
bijzaken belangrijker dan hoofdzaken

Slide 12 - Quizvraag

Hoofd-en bijzaken staan nooit samen in één alinea.
A
waar
B
niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Woordenschat 
Letterlijk en figuurlijk taalgebruik

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Letterlijk of figuurlijk?
Het kind viel en had een gat
in zijn hoofd.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 16 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
Zij sprong een gat in de lucht na het horen van de uitslag.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 17 - Quizvraag

Letterlijk of figuurlijk?
De tandarts zei dat er een gat in mijn kies zit.
A
LETTERLIJK
B
FIGUURLIJK

Slide 18 - Quizvraag

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 19 - Quizvraag

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik


Letterlijk betekent dat je met woorden precies zegt wat je bedoelt.

Figuurlijk betekent dat je met woorden iets anders bedoelt dan je letterlijk zegt.





Slide 20 - Tekstslide