Instaptoets H3 Klimaat en Landschap H4, V4

Instaptoets H3
Klimaat en Landschap
Schoolexamen (5%)
Maak aantekeningen
Opdrachten goed bijhouden
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Instaptoets H3
Klimaat en Landschap
Schoolexamen (5%)
Maak aantekeningen
Opdrachten goed bijhouden

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de juiste omschrijving van breedteligging?
A
Grote gebieden die qua klimaat hetzelfde zijn
B
Hoek die de zonnestralen maken met het aardoppervlak
C
De ligging van een plaats ten opzichte van de evenaar in graden
D
Zone op aarde die ingedeeld is in temperatuur

Slide 2 - Quizvraag

Plaatsen op hoge breedte liggen dichtbij de evenaar.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quizvraag

Lage breedte ligt op....
A
0 graden t/m 23.5 graden
B
23.5 graden t/m 66.5 graden
C
66.5 graden t/m 90 graden
D
rond de Noordpool

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Welke zonnestraal valt er in op hoge breedte?
B
A
A
A
B
B

Slide 6 - Quizvraag

Bij de evenaar is de invalshoek van de zon
A
Klein
B
Groot

Slide 7 - Quizvraag

Slide 8 - Tekstslide

De zon verwarmt de aarde, de aarde verwarmt de atmosfeer.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Zonder dampkring is op aarde geen leven mogelijk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quizvraag

Wat is aanlandige wind?
A
Wind die van het land naar de zee waait
B
Wind die van de zee naar het land waait
C
Wind die uit de bergen komt.
D
Wind die verder de zee in waait.

Slide 11 - Quizvraag

Zeewind (aanlandige wind) brengt verkoeling in de zomer en verwarming in de winter.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

1. Water warmt minder snel op dan land.
2. Water houdt warmte langer vast dan land.
A
1 en 2 zijn waar
B
1 is waar, 2 is niet waar
C
1 is niet waar, 2 is waar
D
1 en 2 zijn niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Welke windrichting wordt hier weergegeven?
A
Noordoostenwind
B
Noordwestenwind
C
Zuidwestenwind
D
Zuidoostenwind

Slide 15 - Quizvraag

Oostenwind is in Nederland hetzelfde als zeewind en aanlandige wind.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de meest voorkomende windrichting in Nederland?
A
Noordwestenwind
B
Zuidwestenwind
C
Noordoostenwind
D
Zuidoostenwind

Slide 17 - Quizvraag

Warme lucht kan meer vocht vasthouden dan koude lucht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Warme lucht is zwaarder dan koude lucht.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Wind waait van....
A
Hoge druk naar lage druk
B
Lage druk naar hoge druk

Slide 20 - Quizvraag

Het klimaat is ..........................
A
Het gemiddelde weer in een bepaald gebied, gemeten over een periode van 30 jaar.
B
De temperatuur, de neerslag en de wind op een bepaalde plaats, op een bepaald moment.

Slide 21 - Quizvraag

Welk klimaat hebben we in Nederland?
A
Continentaal klimaat
B
Landklimaat
C
Zeeklimaat
D
Gematigd Zeeklimaat

Slide 22 - Quizvraag

Als ik denk aan klimaatverandering, denk ik aan:

Slide 23 - Woordweb

Welke omschrijving hoort bij het begrip erosie?
A
Het geleidelijk uiteenvallen van gesteente o.i.v. allerlei externe factoren.
B
Trilling van de aardkorst a.g.v. interne verschuivingen.
C
Beweging van stukken grond o.i.v. de zwaartekracht.
D
Het meenemen van los materiaal door wind water en ijs.

Slide 24 - Quizvraag

Verwering is...
A
Het vervoeren van stenen en zand door een rivier
B
Het uiteenvallen van gesteente door temperatuurverschillen, plantenwortels, dieren en chemische processen.
C
De druk van rotsen op een helling.
D
Het transport van grote keien in een gletsjer.

Slide 25 - Quizvraag

Verwering of erosie?
A
Verwering
B
Erosie

Slide 26 - Quizvraag

Per 1000 meter stijging wordt het … kouder.
A
4 graden
B
5 graden
C
6 graden
D
7 graden

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Wat is de loefzijde van de berg?
A
B
A
A
B
B

Slide 30 - Quizvraag

Bij gebergten komt vooral stijgingsregens voor.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Stijgingsregen

Slide 33 - Tekstslide

Platentektoniek betekent......
A
Dat de aardkorst bestaat uit aardplaten
B
Het bewegen van de aardplaten
C
Het bewegen van de aardkorst
D
Dat de aardkorst drijft op magma

Slide 34 - Quizvraag

Wat is de motor voor de platentektoniek?
A
Convectiestromen
B
De aardkern
C
De mantel
D
Lava

Slide 35 - Quizvraag

Geef de betekenis van het broeikaseffect?
A
Het verbouwen van planten in kassen.
B
Een laag gas laag in de atmosfeer die ons beschermt tegen zonnestraling.
C
Het vasthouden van koude lucht door koolzuurgas.
D
Het vasthouden van warme lucht door gassen in de dampkring

Slide 36 - Quizvraag

Zonder het broeikaseffect zou het veel warmer op aarde zijn.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 37 - Quizvraag

Wat is het versterkte broeikaseffect?
A
Broeikassen die ervoor zorgen dat de aarde warm blijft.
B
Extra uitstoot van broeikasgassen door de verbranding van fossiele brandstoffen.
C
De massale ontbossing waardoor CO2 niet meer wordt opgenomen
D
Het overschakelen van fossiele brandstoffen op energiebronnen die niet opraken en geen CO2 uitstoten.

Slide 38 - Quizvraag

Wat is ook al weer draagkracht?
A
De middelen van bestaan in een gebied, in landbouw, industrie of diensten.
B
De maximale hoeveelheid belastingen die een bevolking op kan brengen om de vergrijzing op te vangen.
C
De maximale welvaart die een gebied kan bereiken met de beschikbare natuurlijke hulpbronnen.
D
Het maximum aantal mensen dat in een gebied of op aarde kan leven zonder schade aan te richten aan het ecosysteem.

Slide 39 - Quizvraag

En nu?
- Lees en maak de introductie

Slide 40 - Tekstslide