10 Tips voor luistervaardigheid

Guten Tag
Wie geht es euch?
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 1 - Tekstslide

Bitte,  leg dein Buch und Heft vor dich auf den Tisch!

Slide 2 - Tekstslide

Planung  Stunde 1
1. Logo
2. Hören und sehen - opdracht 5 en 6 (Seite 56 - 58)
3. Slim stampen Onderdeel A van de examenwoordenschat (online boek)

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Link

Lernziel der ersten Stunde:
aan het eind van dit uur:

  • Heb je 10 tips gekregen die je helpen bij kijk- en luistervaardigheid
  • ben je in staat om deze tips toe te passen

Slide 5 - Tekstslide

Waarom leer je dit?

  • omdat je zo beter en gerichter kunt gaan kijken en luisteren en dat helpt je bij het verstaan van het Duits!

Slide 6 - Tekstslide

Kijken en luisteren
10 tips

Slide 7 - Tekstslide

Tip 1
er zit geen logica in de antwoorden:

8 keer antwoord B kan dus gewoon

Slide 8 - Tekstslide

Tip 2
Blijf bij je eerste antwoord:

- de eerste ingeving is vaak de beste
-je vergeet al na een paar seconden wat je hebt gehoord, dus je weet het daarna ook niet precies meer
- 80% verbetert verkeer!!

Slide 9 - Tekstslide

Tip 3
Ga uit van wat je wél weet

- raak niet in paniek als je een woord niet kent!
- Je hoeft niet alle woorden te kennen
- Je krijgt punten voor het goede antwoord, niet voor vertalen


Slide 10 - Tekstslide

Tip 4
Eerst lezen, dan kijken/luisteren

- lees eerst de vraag en de antwoorden
- dan weet je waar je bij het luisteren op moet letten
- je weet dan ook waar het fragment over zal gaan
- het helpt je om ongekende woorden te raden

Slide 11 - Tekstslide

Tip 5
Beantwoord de vraag direct na de pieptoon

- Er is geen tijd om langer na te denken over het antwoord
- Hoe langer je wacht, des te groter de kans op fouten
- Je moet ook de volgende vraag en de antwoorden lezen, dus je moet verder, anders mis je ook de volgende vraag!

Slide 12 - Tekstslide

Tip 6
Offer een vraag desnoods op

- als je het nu niet weet, weet je het straks nog minder
- bij twijfel is de kans op fout toch al groot
- de eerste ingeving is de beste, en je hebt met gokken heb je 33% tot 50% kans dat je het toch goed hebt.
- moeilijke vragen worden gesteld voor de "acht of hoger" 
- Als je antwoord niet weet: gok in ieder geval!

Slide 13 - Tekstslide

Tip 7
Let ook op aanwijzingen die een antwoord fout maken

- er zijn meer foute dan goede antwoorden
- streep foute antwoorden weg, dat kiest makkelijker
- als je het antwoord niet hoort, is het sowieso fout
- baseer je antwoord niet op één woord dat je hoorde: van het goede antwoord hoor je alles in het fragment!

Slide 14 - Tekstslide

Tip 8
Je krijgt meer dan één aanwijzing

- het antwoord moet in de grote lijn passen
- wees niet bang om een aanwijzing te missen
- Je krijgt ook aanwijzingen die een antwoord fout maken
- het goede antwoord wordt vaak twee keer gegeven, maar dan in andere woorden!

Slide 15 - Tekstslide

Tip 9
Let op zichtbare aanwijzingen (videodeel)

- Let op gelaatsuitdrukkingen van mensen
- het goede antwoord gebeurt som in de video
- onderschriften in beeld kunnen helpen om het juiste antwoord te vinden


Slide 16 - Tekstslide

Tip 10
Blijf tijdens het luisteren kijken naar de antwoorden op de vragen

- je omgeving kan je afleiden van het geluid (je hoort het niet meer)
- je kijkt steeds naar wat je hoort en de kans dat je dan hoort wat je leest is vele malen groter


Slide 17 - Tekstslide

Welke soorten vragen zijn er?

Slide 18 - Tekstslide

vragen over een interview
  • ABC-vragen
deze gaan dus over wat de geïnterviewde zeg

Slide 19 - Tekstslide

vragen over een nieuwsbericht
  • abc-vragen
per fragment 1 onderwerp

Slide 20 - Tekstslide

gatentekst
  • een woor(groep) wordt weggelaten
  • meestal A of B
  • let op de kern , de grote lijn van het fragment

Slide 21 - Tekstslide

beweringsvragen
  • je moet aangeven welke van twee beweringen klopt bij het fragment
  • meestal A of B
  • let op de kern , de grote lijn van het fragment

Slide 22 - Tekstslide

An die Arbeit!
                              Und jetzt: An die Arbeit!

Wat:         Hören Aufgabe 5 und 6 auf Seite 56 - 58
Hoe:         zusammen
Hulp:        keine
Tijd:          5 minuten
Klaar?     wir besprechen es zusammen
            



 

Slide 23 - Tekstslide

Even de leerdoelen herhalen:
Welke tips weet je nog?

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
HAUSAUFGABEN:

Machen:

Slim Stampen:
onderdeel A van de examenwoordenschat

Slide 25 - Tekstslide

Tschüss!!
Bis nächstes Mal!

Slide 26 - Tekstslide

Guten Tag
Wie geht es euch?

Slide 27 - Tekstslide

Bitte,  leg dein Buch und Heft vor dich auf den Tisch!

Slide 28 - Tekstslide

Planung  Stunde 2
  1. Logo
  2. Wie benutze ich ein Wörterbuch
  3. Abschluss

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Link

Hoe gebruik ik het woordenboek goed en effectief?


Opzoeken 
in het woordenboek

Slide 31 - Tekstslide

Lernziel der ersten Stunde:
aan het eind van dit uur:

Ben je in staat om een woordenboek (D-N) op de juiste manier te gebruiken

    Slide 32 - Tekstslide

    Waarom leer je dit?
    1. Omdat het examen Duits uit leesvaardigheid bestaat  en daar heb je een woordenboek bij nodig;
    2. Als je weet hoe woorden in het woordenboek moet  opzoeken,  zul je het woordenboek beter kunnen gebruiken;
    3. Als je weet hoe je woorden moet opzoeken, bespaart dit  je tijd.

    Slide 33 - Tekstslide

    Woordenboekgebruik
    • Je hoeft niet alle woorden op te zoeken die je niet kent!
    • Je zoekt alleen de woorden op die belangrijk zijn om de              zin/tekst te begrijpen!!
    • Het gaat erom dat je de hoofdlijnen van een tekst begrijpt!

    Slide 34 - Tekstslide

    Weten
      Je hoeft niet altijd direct een woord op te zoeken:
    • Soms kun je het woord 'herkennen', bijvoorbeeld aan:                de klank of omdat het op een Nederlands woord lijkt
    • Soms kun je de betekenis van een woord uit de context            halen:                                                                                                           Zwei Jungen aus Berlin konnten ihr Haus nicht mehr finden,  sie hatten sich verirrt.

    Slide 35 - Tekstslide

    Wann Wörter nachschlagen / nicht nachschlagen?

    - begrijp ik de tekst (context) zonder opzoeken?
    - woord afleiden NL/Engels/Frans?
    - afkorting? Welke ken je?

    Slide 36 - Tekstslide


    z. B.
    u.s.w.
    u.a.

    Slide 37 - Tekstslide


    z. B  - zum Beispiel
    u.s.w. - und so weiter
    u.a. - unter anderem

    Slide 38 - Tekstslide

    Let op:
    Je vindt niet alle vormen van woorden in het woordenboek!

    We bespreken:         * werkwoorden
                                            * meervoud
                                            * samengestelde woorden
                                            * woorden met meerdere betekenissen

    Slide 39 - Tekstslide

    Slide 40 - Tekstslide

    Samengestelde woorden
    Staan niet (altijd) in woordenboeken:
    • kijk uit welke delen ze bestaan
    • hak het woord op de juiste plek in stukjes
    • zoek eventueel de vertaling op van de stukjes 
    • Let er op dat je het woord in het enkelvoud opzoekt

    We gaan oefenen: hak de volgende woorden in de juiste stukjes!



    Slide 41 - Tekstslide

    Uit welke twee woorden bestaat;
    -Kindheitstraum-

    Slide 42 - Open vraag

    Wat betekent:
    -Berufswechsel-

    Slide 43 - Open vraag

    Verben- werkwoorden
    In het woordenboek alleen hele werkwoord - infinitief
    bepaal dus eerst het hele werkwoord en zoek het op

    Bijvoorbeeld:
    Das geschah am Mittwoch
    Verledentijdsvorm van het werkwoord geschehen
    gebeuren


    Slide 44 - Tekstslide

    Wir haben es geschafft!

    Slide 45 - Open vraag

    Was wird damit ausgesagt?

    Slide 46 - Open vraag

    Was spricht aus diesen Worten?

    Slide 47 - Open vraag

    Welches Wort passt im Sinne des Textes?

    Slide 48 - Open vraag

    MEERDERE BETEKENISSEN

    • gebruik niet de eerste betekenis die in het woordenboek     staat, maar kijk of het past in de zin!




    Slide 49 - Tekstslide

    Vertaal 'net' in deze zin:
    Ich habe ...... (net) ein neues Handy gekauft.

    Slide 50 - Open vraag

    OPDRACHT
    Wat?           Tekst lezen, woorden opzoeken, vragen beantwoorden: Aufgabe 10 (examentekst 6)
                          auf Seite 89
    Hoe?           zelfstandig en in stilte
    Hulp?         woordenboek D-N
    Tijd?           15 minuten
    Uitkomst? we bespreken het gezamenlijk
    Klaar?         aan de slag met Slim Stampen Examenwoordenschat A (online boek)











    Slide 51 - Tekstslide

    Even de leerdoelen herhalen:
    Hoe gebruik je een woordenboek?

    Slide 52 - Tekstslide

    Tschüss!!
    Bis nächstes Mal!

    Slide 53 - Tekstslide