In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 1 - Zinsdelen, persoonsvorm, onderwerp
Slide 1 - Tekstslide
I. Als de persoonsvorm van een zin van tijd verandert, verandert het onderwerp mee. II. Vraagzinnen beginnen altijd met de persoonsvorm.
Welke uitspraak over de persoonsvorm is waar?
A
Alleen zin I is juist.
B
Alleen zin II is juist.
C
Beide zinnen zijn juist.
D
Beide zinnen zijn onjuist.
Slide 2 - Quizvraag
In welke zin vormen de woorden in grote letters samen één zinsdeel?
A
Ik verpakte de kleren KEURIG IN GROTE, STOFFEN DRAAGTASSEN.
B
Veel lezers vonden DAT LAATSTE ARTIKEL over jou erg leuk.
C
Was Kirsten altijd al ZO'N SPORTIEF EN VRIENDELIJK MEISJE?
Slide 3 - Quizvraag
Welke verdeling in zinsdelen is juist?
A
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
B
Rijdt / die oom / van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
C
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke Amerikaanse slee?
D
Rijdt / die oom van jou / altijd / in zo’n klassieke / Amerikaanse slee?
Slide 4 - Quizvraag
Hoofdstuk 2 - Werkwoordelijk gezegde
Slide 5 - Tekstslide
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Voor de kroeg waren de gepensioneerde Franse mannen aan het jeu-de-boulen met ijzeren ballen.
Slide 6 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin:
Waarom jagen jullie de lerares Engels elke les weer op de kast?
Slide 7 - Open vraag
Hoofdstuk 3 - Lijdend voorwerp
Slide 8 - Tekstslide
Welke uitspraak over het lijdend voorwerp is juist?
A
Het lijdend voorwerp begint altijd met een voorzetsel.
B
Het lijdend voorwerp van een zin is altijd een levend wezen: een mens of een dier.
C
Het lijdend voorwerp van een zin kun je vinden met de vraag: 'Wat (of Wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?’
D
In elke zin komt een lijdend voorwerp voor.
Slide 9 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zinnen. Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Tom mocht van zijn moeder een nieuwe winterjas kopen.
Slide 10 - Open vraag
Hoofdstuk 4 - Naamwoordelijk gezegde
Slide 11 - Tekstslide
Noteer een overeenkomst en een verschil tussen een naamwoordelijk gezegde en een werkwoordelijk gezegde.
Neem over: Overeenkomst = .... Verschil = ...
Slide 12 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), het naamwoordelijk deel (nw.deel) en het koppelwerkwoord (kww). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Die kleine gymnaste uit Roemenië is bijzonder lenig.
Slide 13 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het naamwoordelijk gezegde (ng), het naamwoordelijk deel (nw.deel) en het koppelwerkwoord (kww). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Waarom zou Rick zo graag klassenvertegenwoordiger willen worden?
Slide 14 - Open vraag
In welke zin(nen) staat een naamwoordelijk gezegde?
A
De gekrompen spijkerbroek bleek mij veel te klein te zijn geworden.
B
In Den Haag schijnen morgen duizend kunstenaars een protestmars te houden tegen de bezuinigingen op cultuur.
C
Komend weekend gaat Bertolf tien nummers spelen in muziekcentrum Hedon.
D
Volgens mij moet handbalster Erica nog jaren een topspeelster kunnen blijven.
Slide 15 - Quizvraag
Hoofdstuk 5 - Meewerkend voorwerp
Slide 16 - Tekstslide
Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp te vinden?
A
Aan / door wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend
voorwerp
B
Aan / met wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
C
Aan / van wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
D
Aan / voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp
Slide 17 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg), het lijdend voorwerp (lv) en het meewerkend voorwerp (mv). Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje
Een rozentuin zal ik je in het verleden wel nooit beloofd hebben.
Slide 18 - Open vraag
Welke zin heeft de onderstaande structuur? mv - pv/wg - ow - lv - rest wg
A
De gemeenteraad wil een nieuw stadspark laten aanleggen.
B
Deze prachtige ring heb ik voor mijn vriendin gekocht.
C
Jou zal de kok een heerlijk warm bordje soep opscheppen.
D
Jouw kleine zusje zal mij al jullie geheimpjes verklappen.
Slide 19 - Quizvraag
Hoofdstuk 6 - Bijwoordelijke bepaling
Slide 20 - Tekstslide
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
Vanwege de risico's wilde de bevelhebber zijn soldaten niet door de mijnenvelden sturen.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 21 - Quizvraag
Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in de zin?
In Frankrijk verwachten de wijnboeren dit jaar een goede oogst.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 22 - Quizvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
De lamborghini
is
volgens kenners
nog altijd
de mooiste Italiaanse auto.
Slide 23 - Sleepvraag
Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.
persoonsvorm
onderwerp
werkwoordelijk gezegde
naamwoordelijk gezegde
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
bijwoordelijke bepaling
Voorlopig
wil
de kunstenaar
dit mooie bronzen beeld
helaas
aan niemand
verkopen
Slide 24 - Sleepvraag
H1 t/m H6 Gram. Zinsdelen
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
naamwoordelijk gezegde (ng)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
- werkwoordelijk deel: 9
koppelwerkwoorden
- naamwoordelijk deel: zet je tussen haken
meewerkend voorwerp (mv)
Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
bijwoordelijke bepaling (bwb)
Overige ww in de zin. Geeft antwoord op
vragen als: Waar?, Wanneer?, Hoe?. enz.
Slide 25 - Tekstslide
Ik kan de pv, ow, ng/wg, lv, mv en bwb in een zin vinden.
Slide 26 - Poll
Welk zinsdeel vind jij nog lastig?
Slide 27 - Woordweb
Ben je klaar voor de repetitie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 28 - Poll
Wat kun je nu doen?
Als je nog vragen hebt, dan stel je deze aan de docent.
Klaar?
Maak de opdrachten die opnieuw opengezet zijn opnieuw.
Maak de extra opdrachten en ga 'trainen' in de rechterkolom op NL Online.
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.