wk 40: fictie + meervoud znw + oefenen met leerstof tot nu toe

Programma + lesdoelen les 1
Fictie (40 min):
  • Je kunt uitleggen in welke tijd een verhaal afspeelt
  • Je weet wat de vertelde tijd en verteltijd in een verhaal is
  • Je kunt aangeven of een verhaal chronologisch is of niet

Spelling: (40 min):
  • Je weet hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord schrijft.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Programma + lesdoelen les 1
Fictie (40 min):
  • Je kunt uitleggen in welke tijd een verhaal afspeelt
  • Je weet wat de vertelde tijd en verteltijd in een verhaal is
  • Je kunt aangeven of een verhaal chronologisch is of niet

Spelling: (40 min):
  • Je weet hoe je het meervoud van een zelfstandig naamwoord schrijft.

Slide 1 - Tekstslide

FICTIE

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik
Vorige week heb je verschillende manieren geleerd om spanning aan te brengen in een verhaal. Welke manieren weet jij nog? 

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen blok 5 fictie
De tijd in het verhaal: Kijk naar jaartallen, historische figuren/gebeurtenissen, gebruiken/gewoontes/kleding/voorwerpen, of kijk naar de ruimte die wordt beschreven. 
De vertelde tijd is de tijd die verstrijkt in het verhaal.
De verteltijd is de tijd die de lezer nodig heeft om het verhaal te lezen. Dit druk je uit in het aantal pagina's. 
Een chronologisch verhaal is een verhaal zonder flashback of -forward. Met één van deze twee is het verhaal meteen niet chronologisch.

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht individueel
Pak je leesboek voor je en geef antwoord op de onderstaande vragen. Noteer de antwoorden in je schrift:
  1. In welke tijd speelt jouw verhaal? Geef duidelijke argumenten.
  2. Wat is de vertelde tijd?
  3. Wat is de verteltijd?
  4. Is jouw verhaal chronologisch? Waarom wel of niet?

Slide 5 - Tekstslide

Spelling

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht individueel
  • Plak de leerstof over het meervoud van zelfstandige naamwoorden in je schrift. 

  • Bestudeer de leerstof.
  • Noteer in je schrift bij alle 12 de regels een eigen voorbeeld. 

  • Maak daarna de opdracht bij spelling blok 3. 

Slide 7 - Tekstslide

Programma + lesdoelen les 2
Fictie (40 min):
  • Je werkt verder aan je script en kunt een flashback toevoegen.

Spelling: (40 min):
  • Je oefent de volgende onderdelen zelfstandig of met de docent: spelling bijvoeglijk naamwoord + hoofdletters en kleine letters + meervoud zelfstandig naamwoord + werkwoordspelling

Slide 8 - Tekstslide

FICTIE

Slide 9 - Tekstslide

Verder met het script
Inmiddels bevat het script de volgende onderdelen:
  • Je script bevat 1 hoofdpersoon en minimaal 2 bijfiguren.
  • Je maakt duidelijk welk probleem de hoofdpersoon heeft.
  • Van de bijfiguren is één iemand een helper en de ander een tegenstander van de hoofdpersoon. Leg uit hoe we dit in de film terugzien.
  • Van de hoofdpersoon wordt duidelijk hoe hij/zij eruit ziet, wat de belangrijkste kenmerken. zijn, wat voor een karakter hij/zij heeft en wat de relatie is tussen hem/haar en de bijfiguren.
  • Je script schrijf je in het hij-/zij-vertelperspectief (dus letterlijk de dialoog).
  • Je hebt minimaal 1 spanningstechniek verwerkt.
  • Je hebt de setting voor jullie verhaal weergegeven (in afbeeldingen).
  • Er zit een flashback in het script.

Slide 10 - Tekstslide

Spelling

Slide 11 - Tekstslide

Leerstof 1-toets spelling
ww-spelling



drive - spelling - blok 1 t/m 3- oefentoetsen - oefentoets 1
bijvoeglijk naamwoord


cambiumned - oefenen - spelling - blok 1 t/m 3 - oefentoetsen - oefentoets 2
hoofdletters en kleine letters


drive - spelling - blok 1 t/m 3- oefentoetsen - oefentoets 6




meervoud znw



drive - spelling - blok 1 t/m 3-  oefentoetsen
- oefentoets 4
volgende week 1-toets

Slide 12 - Tekstslide