Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 2,3

Vwo 2

Beeldspraak:

vergelijking, metafoor, personificatie

Lesdoelen:

- Je kunt de begrippen beeldspraak, vergelijking, metafoor en personificatie uitleggen. 

- Je kunt voorbeelden geven en herkennen van vergelijkingen, metaforen en personificatie. 

- Je maakt H1 opdracht 1 t/m 3

Zij is het derde wiel aan de wagen

Beeldspraak: vergelijking, metafoor en personificatie

- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Vergelijking

Bij een vergelijking wordt iets uit de werkelijkheid/ object (o)
(mens, dier of ding) vergeleken met een beeld (b).
Ze staan dus beide in een zin en worden meestal aan elkaar gekoppeld met het woord 'als'     (object en beeld)
Hij                          is zo bleek als een lijk.
werkelijkheid                                  beeld (b)
object (o)

Dat meisje is zo onschuldig als    een lammetje

werkelijkheid

(object)                                                                 beeld

Metafoor  

Bij een metafoor wordt het beeld alleen genoemd, het object/ de werkelijkheid wordt niet genoemd.                                    

Het is hier een zwijnenstal, ruim op!
                             beeld

Het object is bijvoorbeeld een slaapkamer.

Metafoor

Dat schaap is er alweer ingetrapt.

Een reus van een kerel.

De overheid gaat snoeien in de uitgaven.  (verminderen)

Het regent klachten bij de zorginstelling.

Metafoor

Werkwoorden kunnen een metafoor zijn:

– Veronique vliegt (b) door die spannende boeken. = leest heel snel (o)

Spreekwoorden en uitdrukkingen (in het geheel)zijn vaak metaforen:

– Kleine potjes hebben grote oren (b). = Kinderen horen alles (o).

– Appels met peren vergelijken (b) = een overeenkomst zoeken tussen twee zaken die niet met elkaar te vergelijken zijn (o).

Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel. 

Personificatie

Een levenloos ding wordt voorgesteld als een persoon.

• Hoge bomen vangen veel wind. 

• Het gevaar loerde op elke straathoek.  
• De toekomst lacht je toe.

• De economie zucht en steunt onder dit regeringsbeleid.

Hoge bomen vangen veel wind

De camping bevond zich aan de voet van de berg.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Alleen het beeld wordt genoemd

Bij de ingang van de discotheek stond een kleerkast die iedereen fouilleerde.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

metafoor - alleen het beeld wordt genoemd en er wordt natuurlijk iemand die groot en sterk is bedoeld.

Als je moet wachten op de uitslag van een onderzoek, kruipt de tijd voorbij.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

Tijd kan niet kruipen, dat is iets wat mensen doen. Dus personificatie

Die engel van hiernaast heeft ons veel geholpen na de brand in de schuur.

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

alleen het beeld wordt genoemd

Wat een boom van een kerel is jouw broer geworden, zeg!

1. vergelijking
2. metafoor
3. personificatie

kerel (o) wordt met een boom (b) vergeleken. Beeld en object worden beide genoemd

Zelfstandig werken

Maak H1 woordenschat

opdracht