7/11/2023/Havo 3: Sterke werkwoorden met a/ä en e/i Wechsel_Woensdag

Klinkerwisseling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Klinkerwisseling

Slide 1 - Tekstslide

Sterke werkwoorden (herhaling)
  • Klinkerwisseling
  • Nederlands sterk > Duits meestal ook sterk
  • Leer de lijst met 30 werkwoorden 


Slide 2 - Tekstslide

Bij sterke werkwoorden met een korte e-klank in de stam:
A
e->ie
B
e-> ee
C
e->i

Slide 3 - Quizvraag

Bij sterke werkwoorden verandert met een lange e-klank:
A
e->i
B
e->ie
C
e->ee
D
er verandert niets

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Link

De a-Umlaut en e/i-Wechsel
Bij een aantal sterke werkwoorden verandert de stamklinker in de 2e(du) en 3e persoon enkelvoud (er/sie/es) van o.t.t.

de stamklinker a verandert in ä
de stamklinker e verandert in i of ie      >  korte e > i
                                                                                > lange e > ie


Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

En zo verandert de eeee in ie:
sehen: du siehst/er sieht
lesen: du liest/sie liest

Slide 9 - Tekstslide

Schrijf de uitgangen onder elkaar op van de sterke werkwoorden.

Slide 10 - Open vraag

Sterke werkwoorden.

Sterke werkwoorden met een
-e- in de stam.

Slide 11 - Tekstslide

E/i-Wechsel

De 'e' verandert bij du & er/sie/es in een i of in ie.

* werkwoorden met een korte e (helfen) -> i
* werkwoorden met een lange e (sehen) -> ie

Slide 12 - Tekstslide

Vul de juiste vervoeging in.
Mein Onkel .......... gut Deutsch
A
sprecht
B
spriecht
C
spreekt
D
spricht

Slide 13 - Quizvraag

Du ........... jetzt mein Gesicht.
A
sehst
B
siehst
C
siehts
D
sieht

Slide 14 - Quizvraag

E/i-Wechsel
(2 uitzonderingen)
1. De sterke ww geben, nehmen en treten 
    hebben een lange klank, maar krijgen een i 
    ipv een ie.
   Nehmen - du nimmst
   Geben - du gibst
2. De sterke ww gehen en (ver)stehen 
     hebben geen e/i-Wechsel. 
    Gehen -  du gehst

Slide 15 - Tekstslide

Nehmen
ich nehme 
du nimmst 
er/sie/es nimmt

Slide 16 - Tekstslide

Meine Tante ........... uns mit.
A
nimmt
B
nihmt
C
nehmt
D
nimt

Slide 17 - Quizvraag

Geben 
ich gebe 
du gibst
er/sie/es gibt

Slide 18 - Tekstslide

Du ......... mir ein Geschenk.
A
gebst
B
gibst
C
gibt

Slide 19 - Quizvraag

Sterke werkwoorden (a/ä)
Bij de du-vorm en de er/sie/es-vorm verandert de -a die in de stam staat in een

Slide 20 - Tekstslide

Ik rijdt (fahren)
A
ich fährt
B
ich fahrt
C
ich fahre
D
ich fähre

Slide 21 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
fahren
A
er fahrt
B
sie fährst
C
ihr fährt
D
du fährst

Slide 22 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
laufen
A
ich läufe
B
sie läufen
C
ihr lauft
D
du laufst

Slide 23 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
lassen
A
ich lasse
B
sie lässst
C
ihr lässt
D
du lasst

Slide 24 - Quizvraag

Welke vorm klopt?
anfangen
A
ich fänge an
B
sie anfängt
C
ihr anfängt
D
du fängst an

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Link

Slide 27 - Link

Slide 28 - Tekstslide

Danke! 

Slide 29 - Tekstslide