Les 3 rijm en andere vormkenmerken

1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Statement of inquiry 
Purposeful use of style and structure helps writers creatively convey their perceptions of inner and outer reality. 

Slide 2 - Tekstslide

Poetry as selfexpression

Slide 3 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
Key Concept = 
Creativity
Related Concepts = 
Purpose 
Structure
Style
Global Concept = Personal and Cultural Expression

Slide 4 - Tekstslide

Wat weet je nog van de lessen van vorige week?

Slide 5 - Woordweb

Leerdoelen
- Je kunt uitleggen wat eindrijm is
- Je kent de verschillende rijmschema’s
- Je kunt uitleggen wat beginrijm (voorrijm en alliteratie) is
- Je kunt uitleggen wat assonantie is
- Je kunt een gedicht in je thuistaal vinden en vertalen 
- Je raad het woord in het raadgedicht van de week
- Je leert wat een limerick, een sonnet, een puntgedicht is en wat een woordspeling is.

Slide 6 - Tekstslide

Kenmerken van gedichten
Uiterlijke vorm:
- Regels zijn kort
- Veel wit om de regels heen
Vaak:



Soms:
- Sommige woorden hebben meerdere betekenissen
- Sommige woorden worden herhaald
- Opbouw in strofen

- De woorden aan het eind van de regels rijmen
- Klank is belangrijk

Slide 7 - Tekstslide

Strofe
De regels in een gedicht noem je versregels. De versregels die in groepjes bij elkaar staan noem je een strofe.

Vergelijk een strofe van een gedicht met 
een alinea van een tekst.

Elke strofe heeft een deelonderwerp

Slide 8 - Tekstslide

EINDRIJM
Op twee slakken
Twee slakken waren al sinds jaren
op weg van Groningen naar Haren.
Ten slotte kwam geheel ontdaan
de oudste aan het eindpunt aan.
Hij slikte en sprak diep bewogen:
'Mijn broer is uit de bocht gevlogen.'


uit: 'De peperbek', 1966.

Slide 9 - Tekstslide

RIJMSCHEMA
Een dichter hanteert vaak een volgorde voor zijn rijmwoorden binnen een strofe, dit wordt een rijmschema genoemd.


aabb cc
Elke rijmklank heeft een letter als symbool.
De klank in de eerste regel krijgt de letter a
als symbool, de volgende rijmklank krijgt b
als symbool. Et cetera.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Valentijn is fijn
maar elke dag
bij het zien van je glimlach
is gelukkig zijn
Valentijn is fijn
ik wil elke dag
gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach

Valentijn is fijn
is gelukkig zijn
bij het zien van je glimlach
elke dag
abba
aabb
abab
gekruist rijm
omarmend rijm
gepaard rijm

Slide 15 - Sleepvraag

Beginrijm: voorrijm
Voorrijm:



Epikurisch feestgezang


Ruisende wanden, en schittrende zalen,
Bruisende bekers en ramlende schalen,
Blinkende toortsen in flonkrend kristal,
Klinkende kelken en jubelgeschal!
Schaatrende buien van lachen en zingen,
Klaatrende stromen en kurken aan ’t springen;
Spreien van dons voor het uitgerukt lijf,
Reien van vrinden in ’t zalig verblijf!

uit het werk van P.A. de Génestet (1829 – 1861)
Wanneer beginwoorden dezelfde klank hebben

Slide 16 - Tekstslide

Beginrijm: alliteratie
Alliteratie:



Wij weten wat we willen!

De kat krabt de krullen van de trap.

Berend Botje, Donald Duck, Guus Geluk, Mickey Mouse

Witte winter,
wollen wanten,
warme jas
waar gisteren nog gras was
zie ik pijltjes in de sneeuw
poes volgt de pootjes
van een spreeuw


Wanneer verschillende woorden met dezelfde letter beginnen

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

Assonantie (klinkerrijm)
Assonantie:



Let op de klank van de klinkers als je half wilt rijmen.


Herhaling van de klank van de klinkers in het midden van woorden, 
zonder verder te rijmen

Slide 19 - Tekstslide

Alliteratie en assonantie
Alliteratie (beginrijm):
Groen - grom - griezel etc.
Assonantie (klinkerrijm):
Moeten - groenten - doe - vroeg - troep - schoen- moeder - groen - groeien

Slide 20 - Tekstslide

Liesje leerde Lotje lopen langs
de lange Lindenlaan
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 21 - Quizvraag

De man uit Waddinxveen
woont zijn hele leven al alleen
A
Alliteratie
B
Assonantie
C
Eindrijm
D
Beginrijm

Slide 22 - Quizvraag

De muis gaat naar huis

A
alliteratie
B
assonantie
C
Eindrijm
D
beginrijm

Slide 23 - Quizvraag

Hier gebleven? 
Leren van je proefwerk 
Beetje over gedichten (eerste uur)
Numo (tweede uur) 

Behalve als jullie niet rustig werken: dan geef ik opdrachten

Slide 24 - Tekstslide

OPDRACHT



Raad het woord dat mist in het navolgende raadgedicht.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link

OPDRACHT

Zoek een gedicht in je thuistaal of een taal waarin je je thuisvoelt.
Stel eerst vast wat voor rijm er gebruikt wordt en noteer 2 voorbeelden hiervan.

Vertaal je gedicht en laat ons als klas meegenieten!


Slide 27 - Tekstslide

Limerick
Limerick:



Een limerick bestaat uit vijf regels.

In de eerste regels staat altijd een plaatsnaam.

Een limerick heeft vaak een grappige inhoud.

Het rijmschema is AABBA.

Het aantal lettergrepen per regel staat vast.
Regel 1: 9 lettergrepen
Regel 2: 9 lettergrepen
Regel 3: 5 lettergrepen
Regel 4: 5 lettergrepen

Regel 5: 9 lettergrepen

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Puntdicht
Puntdicht:



een kort gedicht dat vaak humoristisch is of 
een grappig einde heeft
Ik zit mij voor het vensterglas
onnoemlijk te vervelen.
Ik wou dat ik twee hondjes was,
dan kon ik samen spelen.
Ik had maar één fout in mijn Groot Dictee der Nederlandse Taal.
Przewalskipaard is met een d en niet met een t.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Sonnet
Sonnet:



Een gedicht dat bestaat uit veertien regels,
die zijn verdeeld over vier strofen.
De eerste twee strofen bestaan elk uit vier regels, de laatste twee strofen uit elk drie.
Een sonnet heeft een strak rijmschema. 

Slide 32 - Tekstslide

Sonnet
Sonnet:



Een gedicht dat bestaat uit veertien regels,
die zijn verdeeld over vier strofen.
De eerste twee strofen bestaan elk uit vier regels, de laatste twee strofen uit elk drie.
Een sonnet heeft een strak rijmschema. 
Wat is het rijmschema? 
ABAB

CDCD

EFG

EFG

Slide 33 - Tekstslide

Woordspeling
Woordspeling:



Ze heeft dikke billen,
maar ze zit er niet mee.
Spelen met woorden.

Slide 34 - Tekstslide

OPDRACHT

Slide 35 - Tekstslide

Maak een limerick
Maak een limerick
Kijk in deze les waar je op moet letten bij 
het maken van een limerick.

Als onderwerp van de limerick gebruik je 
een onderwerp dat deze week in het nieuws is.

Maak een geluidsopname waarin je de limerick voordraagt.
Lever de limerick én de opname (geluidsfragment of filmpje) in.

Slide 36 - Tekstslide

GELEERD
- Je kunt uitleggen wat eindrijm is
- Je kent de verschillende rijmschema’s
- Je kunt uitleggen wat beginrijm (voorrijm en alliteratie) is
- Je kunt uitleggen wat assonantie is
- Je weet wat een limerick, een sonnet, een puntgedicht en wat woordspeling is.

Slide 37 - Tekstslide

Begrippen uit deze les
Klank
Rijm
Ritme

Eindrijm
Voorrijm
Limerick
Sonnet
Puntdicht

Slide 38 - Tekstslide

timer
5:00

Slide 39 - Tekstslide


Schrijf 3 dingen op die
je deze les hebt geleerd

Slide 40 - Open vraag

Numo 
Leerplan woorden of werkwoord-spelling
Werken met Numo .

Slide 41 - Tekstslide


Stel 1 vraag over iets dat je
deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 42 - Open vraag