Toets Romeinen H4

Leg uit hoe Julius Caesar als generaal zoveel macht kon krijgen.
1 / 11
volgende
Slide 1: Open vraag
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Leg uit hoe Julius Caesar als generaal zoveel macht kon krijgen.

Slide 1 - Open vraag

In het Romeinse rijk waren de sociale verschillen.......
A
....te verwaarlozen, vanwege de vele mogelijkheden te stijgen in de sociale piramide.
B
....tussen bevolkingsgroepen groot, omdat een kleine groep het meeste geld verdiende.
C
....tussen bevolkingsgroepen klein, omdat de rijkdom over alle lagen van de bevolking was verdeeld.
D
....zeer groot, omdat de keizer hoge belastingen eiste van iedereen.

Slide 2 - Quizvraag

Welke wet gold voor iedereen in het Romeinse rijk?
A
Je hebt de plicht om belasting te betalen.
B
Je hebt de plicht om te werken.
C
Je hebt recht op eerlijke rechtsspraak.
D
Je moet het Latijn beheersen.

Slide 3 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding. Hoe weet je dat dit gebied bij het Romeinse rijk hoorde?
Bekijk de afbeelding. Dit is in Frankrijk. Hoe weet je dat dit gebied bij het Romeinse rijk hoorde? Leg duidelijk uit met behulp van de afbeelding.

Slide 4 - Open vraag

Noem twee Romeinse uitvindingen.

Slide 5 - Open vraag

Julius Caesar was populair, toch werd hij vermoord.
1. Door wie?
2. Waarom?
3. Wanneer?

Slide 6 - Open vraag

Een geloof waarbij mensen meerdere goden vereren noemen we...
A
polytheisme
B
monotheisme
C
monarchisme
D
atheisme

Slide 7 - Quizvraag

Leg uit hoe de Romeinse republiek bestuurd werd.

Slide 8 - Open vraag

"Dankzij de Pax Romana bloeide de handel op."

Leg uit wat het verband is tussen pax romana en de opbloeiende handel.

Slide 9 - Open vraag

Welke spelen hielden de Romeinen hier?
A
Gladiatoren gevechten
B
Olympische spelen
C
Paardenrennen
D
Gevecht spelen

Slide 10 - Quizvraag

In welk antwoord staat de goede volgorde van bestuursvormen die het Romeinse rijk heeft gehad?
A
Koninkrijk – keizerrijk – republiek
B
Republiek – monarchie – keizerrijk
C
keizerrijk – republiek – monarchie
D
Koninkrijk – republiek – keizerrijk

Slide 11 - Quizvraag