écrire, décrire, s'inscrire

                                              verbe: écrire
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

                                              verbe: écrire

Slide 1 - Tekstslide

lesdoelen
aan het eind van deze les in LessonUp kan ik:

- herkennen in welke tijd een werkwoord staat
- écrire vervoegen de présent, imparfait, passé composé, 
  futur en futur du passé
- vertalen wat de vervoegingen betekenen in het Nederlands




Slide 2 - Tekstslide

écrire - présent

j'écris
tu écris
il écrit
nous écrivons
vous écrivez
ils écrivent
schrijven - tegenwoordige tijd

ik schrijf
jij schrijft
hij schrijft
wij schrijven
jullie schrijven
zij schrijven

Slide 3 - Tekstslide

ik schrijf
A
je écris
B
j'écris
C
j'écrit
D
j'écrire

Slide 4 - Quizvraag

wij schrijven
A
vous écrivez
B
vous écrirez
C
nous écrirons
D
nous évrivons

Slide 5 - Quizvraag

écrire - imparfait et passé composé
Imparfait (ik schreef)
stam: écriv + uitgangen imparfait
j'écrivais
tu écrivais
il/elle/on écrivait
nous écrivions
vous écriviez
ils/elles écrivaient


Le passé composé
avoir +  écrit
J'ai écrit
tu as écrit
il/elle/ on a écrit
... etc.
ik heb geschreven

Slide 6 - Tekstslide

nous avons écrit
A
wij hebben geschreven
B
jullie hebben geschreven
C
wij schreven
D
jullie schreven

Slide 7 - Quizvraag

il écrivait
A
hij schrijft
B
hij schreef
C
hij heeft geschreven
D
zij heeft geschreven

Slide 8 - Quizvraag

futur 
(ik zal schrijven)
stam: écrir
+ uitgangen van "avoir"
ai,as,a,ons,ez,ont

J'écrirai
tu écriras
il/elle/on écrira
...

Futur du Passé 
(ik zou schrijven)
stam: écrir
+ uitgangen van imparfait
ais,ais,ait,ions,iez,aient

J'écrirais
tu écrirais
il/elle/écrirait
...




Slide 9 - Tekstslide

uitgangen van futur (ik zal)
A
ais,ais,ait, ions,iez,aient
B
a,z,e,r,t,y
C
ai,as,a,ons,ez,ont
D
s,s,t,ons,ez,ent

Slide 10 - Quizvraag

uitgangen van
de imparfait + futur du passé
A
ais,ais,ait, ions,iez,aient
B
a,b,c,d,e,f,g
C
ai,as,a,ons,ez,ont
D
s,s,t,ons,ez,ent

Slide 11 - Quizvraag

ils écriront
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur

Slide 12 - Quizvraag

ils ont écrit
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur

Slide 13 - Quizvraag

elle écrivait
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur du passé

Slide 14 - Quizvraag

elle écrirait
A
présent
B
passé composé
C
imparfait
D
futur du passé

Slide 15 - Quizvraag

Quelle forme est correcte?
A
j'écrivais
B
j'écrit
C
j'écrirons
D
j'écrivas

Slide 16 - Quizvraag

décrire = beschrijven
je décris = ik beschrijf
tu décris = jij beschrijft
il/elle/on décrit = hij/zij/men beschrijft 
etc.

Slide 17 - Tekstslide

décrire = beschrijven
je décris = ik beschrijf
tu décris = jij beschrijft
il/elle/on décrit = hij/zij/men beschrijft 
etc.

Slide 18 - Tekstslide

De wederkerende werkwoorden

me 
te 
se 
nous 
vous 
se

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Het wederkerend werkwoord
s'inscrire = zich inschrijven
 in de présent

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van de présent:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser ).
A
s'intéresse
B
s'intéresses

Slide 23 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de présent:
Je __ inscris à ce tournoi de surf. (s'inscrire).
A
t'inscris
B
m'inscris

Slide 24 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van de présent:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).
A
nous amusons
B
nous amusez

Slide 25 - Quizvraag

Het wederkerend werkwoord in de passé composé

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Het wederkerend werkwoord
s'inscrire = zich inschrijven
 in de passé composé

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...
A
avoir
B
être

Slide 30 - Quizvraag

Kies de juiste vorm v/d passé composé:
Tu ___ tôt (se coucher - ONTK.). Let op: passé composé.
A
te n'est pas couché
B
ne t'es pas couché

Slide 31 - Quizvraag

Kies de juiste vorm v/d passé composé:
Léa et Julie ___ à la reception de l'hôtel (s'inscrire).
A
se sont inscrites
B
se sont inscrits

Slide 32 - Quizvraag