In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Volgende week vrijdag is het proefwerk
In deze les wordt alle stof herhaald
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? Cet été, on ... (faire, passé composé) un beau voyage.
A
a fait
B
fait
C
ont fait
D
faites
Slide 2 - Quizvraag
Vul de juiste vorm van het werkwoord in: Je/J' ... (passer, passé composé) un mois aux Antilles.
Slide 3 - Open vraag
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? Ils ... (discuter, présent) toujours beaucoup avec moi sur Skype.
A
discute
B
discutez
C
discutent
D
discutes
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de juiste vorm van het werkwoord? Je ... (parler, présent) mieux anglais maintenant.
A
parles
B
parle
C
parlons
D
parlet
Slide 5 - Quizvraag
grammaire I
Het bijvoeglijk naamwoord
(l'adjectif qualificatif)
Slide 6 - Tekstslide
l'adjectif qualificatif
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over dingen of personen, bijv: de blauw auto
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
LET OP!!
In het filmpje vind je niet de volledige uitleg over bron i. Je moet deze zelf nog goed doorlezen voor het proefwerk!!
Je kunt de grammatica oefenen op grandes lignes --> slim stampen --> overhoren: grammaire i --> remplis
Slide 9 - Tekstslide
Vul in: Je suis dans une ... (nouveau) école.
A
nouveaux
B
nouveaue
C
nouvelles
D
nouvelle
Slide 10 - Quizvraag
Vul in: Pendant les cours, les élèves sont très ... (timide).
A
timids
B
timides
C
timide
D
timity
Slide 11 - Quizvraag
Vul in: La ... (premier) semaine, moi aussi j'avais peur de ces profs.
A
première
B
premiere
C
premiers
D
premier
Slide 12 - Quizvraag
Het werkwoord vouloir
Dit werkwoord vind je terug op bladzijde 13 van je tekstboek (bron g)
Slide 13 - Tekstslide
Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir: Tes parents, ils ... (présent) aller en Corse?
Slide 14 - Open vraag
Vul de juiste vorm in van het werkwoord vouloir: On ... (passé composé) réserver pour aller en Italie, mais ce n'était pas possible.
Slide 15 - Open vraag
Les phrases-clés
Slide 16 - Tekstslide
Écris trois phrases entières (30 mots) sur ton meilleur ami / ta meilleure amie. Raconte: – wie het is. [2p] – hoe hij/zij is (karakter) [2p] – wat jullie samen graag doen [2p]