H3A §1.4

• Natuurkunde
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

§1.4 Druk

Lesplanning:

• Uitleg over druk - deel 1
• Maken opgave 38 en 40
• Klassikaal opgave 41 + filmpje
• Maken opgave 42, 43 en 44

HW controle gedurende de les.

§1.4 Druk

Aan het einde van deze paragraaf kan je ...

• kan je de grootte van druk in verschillende situaties met elkaar vergelijken;
• kan je de formule van druk gebruiken.

Waarom heeft een tank ruspbanden?

Rupsbanden verspreiden het gewicht van de tank over een groter oppervlak, waardoor de kans op wegzakken vermindert ( druk minder oppervlak) en het voertuig gemakkelijker kan bewegen op moeilijk terrein.

§1.4 Druk

De eenheid 

van druk

De druk in Pascal

p (Pa)

De formule 

van druk

p   druk in Pascal (Pa)      Pa = N/m² 

F   kracht in Newton (N)

A   oppervlakte in m²

p(Pa)=​A(m​2​​)​​F(N)​​

Pa = N/m²

0,8 N/m²             =                         N/cm² 

1,3 Pa                   =                          N/m²

1600 N/cm²       =                          N/m²

2,3*10³ N/cm²  =                          Pa

Aan de slag

Maken en nakijken 

opgave 38 en 40

Als je klaar bent ga je verder met 41 t/m 44.

Opgave 41

Opgave 44

m = 55 kg

A = 2 cm² per hak

p = ... Pa

Aan de slag

Maken en nakijken 

opgave 42 en 43

Klaar: ga verder met 45 t/m 52

Lesdoelen

Aan het einde van de les kan je...

• rekenen met de formule van druk.

Voorbeeldopgave

Een man (80 kg) ligt op een spijkerbed met 5000 spijkers. Elke spijker heeft een oppervlakte van
7 mm². 
Bereken de druk van het spijkerbed op de man in Pascal.

• m = 80 kg --> Fz = 784,8 N
  
  
• A = 5000 * 7 = 35 000 mm²
                              = 350 cm²
                               = 3,5 dm²
                               = 0,035 m²
•  p = F / A 
         =  784,8 / 0,035
         = 22423 N/m² 
          = 22423 Pa
  
  

Formatieve toets

Hefbomen

Klaar: opgave 45 t/m 51

Een voorwerp oefent een druk uit van 20 N/cm² op de grond. Het oppervlakte van het voorwerp is
13 cm³. Bereken het gewicht van het voorwerp.

1. 260 N
2. 26,5 kg
3. 1,53 N
4. 0,16 kg

Gegevens
p = 260 N/cm² 

A = 13 cm² 

F = ... N

Uitwerking

p=​A​​F​​

260=​13​​F​​

F=260⋅13=3380N

Een gewicht van 200 N staat op de tafel. Het oppervlakte waarmee het de tafel raakt is 12 cm². Bereken de druk op de tafel.

1. 16,7 Pa
2. 0,06 Pa
3. 1667 Pa
4. 166.667 Pa

Gegevens 

A = 12 cm² = 0,12 dm² 
                     = 0,0012 m² 

F =  200 N

p = ... Pa

Uitwerking

p=​A​​F​​

p=​0,0012​​200​​=166667Pa

Een man met een massa van 82 kg zit op een stoel met vier poten. Elke poot heeft een oppervlakte van 2 cm². Bereken de druk op de grond.

1. 10,25 N/cm²
2. 0,006 N/cm²
3. 41 N/cm²
4. 100,5 N/cm²

Gegevens 

m = 82 kg --> F = 804 N
 

A = 8 cm² 

p = ... N/cm²
 

Uitwerking

p=​A​​F​​

p=​8​​804​​=100,5​cm​2​​​​N​​

Aan de slag

Maken en nakijken 

opgave 45 t/m 51

Volg