Je gaat in gesprek met je buurman/buurvrouw
Je vraagt hem/haar wat hij/zij in de vakantie gedaan heeft
Je stelt open vragen die beginnen met: Wat, Wie, Waar, Hoe, Waarom enz.
Je schrijft op een papier kort de belangrijkste dingen op.
Als iedereen klaar is, vertel je aan de klas wat je buurman/buurvrouw gedaan heeft in minimaal 5 goede zinnen -> denk aan de juiste woordvolgorde!