25 mei H5 spelling/ fictie A

Toetsweek 4: Stof NN Woordenschat
Voor de toets NN moet je de woorden/ uitdrukkingen van deze opdrachten kennen:
H4
opdracht 2
H4
opdracht 4
H5
opdracht 3
H5 
opdracht 4
H6
opdracht 1
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Toetsweek 4: Stof NN Woordenschat
Voor de toets NN moet je de woorden/ uitdrukkingen van deze opdrachten kennen:
H4
opdracht 2
H4
opdracht 4
H5
opdracht 3
H5 
opdracht 4
H6
opdracht 1

Slide 1 - Tekstslide

Spelling H.6

Komma
Dubbele punt
Aanhalingstekens
Woorden met c, k, ck etc.

Slide 2 - Tekstslide

huiswerk voor vandaag:
Leren: H6 Formuleren 
Maken: H6 spelling startopdracht
Lezen: groene theorieblok (p.184)

Slide 3 - Tekstslide

antwoord startopdracht
In zin 1 waren alle leerlingen te laat en moesten ze allemaal een kwartier nablijven, in zin 2 zijn niet alle leerlingen te laat en hoeven alleen de laatkomers na te blijven, de andere leerlingen niet.

DUS: een komma maakt het lezen gemakkelijker EN geeft de zin een bepaalde betekenis. 

Slide 4 - Tekstslide

Spelling H6
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. Je zet een komma:
• tussen twee persoonsvormen:
– Als jij de wortels snijdt, schil ik ondertussen de aardappelen.
• tussen de delen van een opsomming (maar niet voor 'en'):
– Maaike bestelde twee kroketten, een frikadel en een patatje oorlog.
• tussen een naam of een uitroep en de rest van de zin:
– Hé, kun je even op me wachten, Peter?
• voor maar, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra:
– Teun is dol op sporten, maar zijn zusje heeft er een hekel aan.

Slide 5 - Tekstslide

Spelling H6
Je schrijft een dubbele punt als je iets aankondigt, bijvoorbeeld:
• een opsomming: Julie is dol op zoetigheid: snoep, ijs, gebak en toetjes.
• een toelichting: We eten elke dag verse groenten: dat is gezond.
• een citaat: Vader zei: ‘Ik zal de barbecue alvast even aansteken.’
Citaat= wat iemand letterlijk zegt.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Staan de aanhalingstekens goed?

'Dat vind ik stom,' zei Marie.
A
goed
B
fout

Slide 8 - Quizvraag

Welke bewering is niet juist?
A
een komma gebruik je tussen de delen van een opsomming.
B
een komma gebruik je voor woorden als want, omdat en maar.
C
Tussen twee persoonsvormen staat nooit een komma.
D
Komma's maken het lezen van een tekst gemakkelijker.

Slide 9 - Quizvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1, 2 en 6 (Opdracht 1 en 2 gaan over hoofdletters en leestekens. Opdracht 6 gaat over de spelling van woorden met c, cc, ck, k, kk en x. Schrijf in je schrift het hele woord over. De spelling van deze woorden kan gevraagd worden op de toets.)
Klaar? ga verder met opdracht 3, 4 en 5.

Slide 10 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 1
1 Dagmar, wil je een dagje met ons mee naar speeltuin Madrid, meid?
2 In dit theater zijn allerlei voorstellingen: toneel, zang, cabaret en dans.
3 Zeg, schiet eens op, Mario, want anders kom je nooit op tijd, man!

5 Als ik in Italië ben, drink ik altijd graag Campari, tenzij het slecht weer is.

Slide 11 - Tekstslide

4 In dit Zwolse museum, de/De Fundatie, is nu werk van Jeroen Krabbé te zien.
5 Als ik in Italië ben, drink ik altijd graag Campari, tenzij het slecht weer is. 

Slide 12 - Tekstslide

Pauze
timer
5:00

Slide 13 - Tekstslide

Fictie A
Wat gaan we doen?
Antwoorden opdracht 2 en 3 bespreken
Theorie 'fictie' en 'genre'
Maken opdracht 4 en 6

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 2
1 Percy Jackson
2 Percy Jackson is ook de hoofdpersoon van het fragment, want je weet wat hij denkt en voelt.
3 Een halfbloed is in dit geval het kind van een god en een mens.
4 Het is gevaarlijk en angstaanjagend om een halfbloed te zijn en het leidt er meestal toe dat je een pijnlijke dood sterft.
5 eigen antwoord, bijvoorbeeld:
- Ik vind Percy een probleemkind, omdat hij steeds in de problemen komt. Of: - Ik vind Percy geen probleemkind, omdat hij buiten zijn schuld in de problemen komt.
6 Percy krijgt waarschijnlijk de schuld, omdat hij zo vaak bij problemen betrokken is. Hierdoor is hij snel verdacht.
7 eigen antwoord, bijvoorbeeld:
- Ik kan me het best inleven in Percy, omdat ik weet wat hij denkt en voelt.
- Ik kan me het best inleven in Nancy, omdat ik ook een meisje ben.

Slide 15 - Tekstslide

5 eigen antwoord, bijvoorbeeld: - Ik vind Percy een probleemkind, omdat hij steeds in de problemen komt. Of: - Ik vind Percy geen probleemkind, omdat hij buiten zijn schuld in de problemen komt.
6 Percy krijgt waarschijnlijk de schuld, omdat hij zo vaak bij problemen betrokken is. Hierdoor is hij snel verdacht.
7 eigen antwoord, bijvoorbeeld:- Ik kan me het best inleven in Percy, omdat ik weet wat hij denkt en voelt.
- Ik kan me het best inleven in Nancy, omdat ik ook een meisje ben.

Slide 16 - Tekstslide

Antwoorden opdracht 3
1 Als Percy meer weet over zijn afkomst, komt hij misschien minder snel in de problemen.
2 1 Zeus – oppergod, god van het hemelrijk, de lucht en het weer
2 Hera – godin van het huwelijk
3 Poseidon – god van de zeeën en aardbevingen
4 Demeter – godin van de landbouw en het graan
5 Hermes – god van de handel, boodschapper van de goden en beschermer van dieven en reizigers
6 Pallas Athena – godin van de wijsheid, techniek en krijgskunt
7 Ares – god van de oorlog
8 Aphrodite – godin van de liefde en schoonheid
9 Apollo – god van het licht, de zon, muziek, kunst en geneeskunst
10 Artemis – godin van de jacht, de bossen en maandag
11 Hephaestos – god van de smeedkunst, vulkanen en vuur
12 Hestia – godin van de haar en het huis

Slide 17 - Tekstslide

10 Artemis – godin van de jacht, de bossen en maandag
11 Hephaestos – god van de smeedkunst, vulkanen en vuur
12 Hestia – godin van de haard en het huis
3 Poseidon
4 Poseidon
5 eigen antwoord, bijvoorbeeld:
Een 5, want het gedeelte over het water dat Nancy vastpakt vind ik helemaal niet realistisch, maar het gedeelte over de schoolreis wel.
6 eigen antwoord                     7. eigen antwoord + uitleg
7 eigen antwoord + uitleg

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Fictie en non-fictie
Fictie = verhalen met als doel amuseren EN vrijwel alles is verzonnen door de auteur.

Non-fictie= alle teksten met een ander doel dan amuseren (dus overtuigen/ informeren. Feitelijke waarheden staan voorop.) 

Slide 20 - Tekstslide

Genre
Fictie kun je onderverdelen in verschillende genres: soorten verhaal. 

Als je weet welk genre je voorkeur heeft, kun je gemakkelijker een boek zoeken (opdracht 6)


Slide 21 - Tekstslide

De verschillende genres:
Sommige boeken zijn moeilijk in te delen.
Sommige boeken passen in meerdere genres.

Slide 22 - Tekstslide

Welke vragen kun je al beantwoorden? (Schrijf op in je schrift.)

- In welk genre past jouw boek? 
- Beschrijf het genre.
- Beschrijf waarom jouw boek bij dat genre past.

Slide 23 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
Het boek 'Superhelden.nl' hoort bij het genre detective. In het genre detective wordt een mysterie of een misdaad opgelost.
In 'Superhelden.nl' komt Iris erachter welke wereld achter het spel superhelden.nl schuilgaat en wat er met haar broer is gebeurd.
Het boek Superhelden.nl hoort bij het genre avontuur. In dit genre draait het verhaal om een uitdagende en opwindende opdracht die risico's, actie en lichamelijk gevaar met zich meebrengt. Dit zie je in het boek terug in de spannende puzzels die Iris moet oplossen om een niveau verder te komen in de wereld van Pala. 

Slide 24 - Tekstslide

Aan de slag! maken: opdracht 4 en 6 (p.195)
De vragen gaan over het boek Wonder van R. Palacio. 
opdracht 4: Je oefent weer met het herkennen van de hoofdpersoon, inleven en de vraag wat realistisch is en wat niet. Vraag 7 is belangrijk omdat deze vraag gaat over je mening over dit fragment. Licht je antwoord toe met een voorbeeld uit het verhaal, koppel het aan je eigen leven of aan de wereld om je heen. 

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide