P1Les18 11-10
BIENVENIDOS
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
In deze les zitten 38 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 50 minOnderdelen in deze les
BIENVENIDOS
Slide 1 - Tekstslide
La planificación de hoy
Repetir la gramática de unidad 2
Un test para controlar vuestro nivel
Slide 2 - Tekstslide
Los verbos
Todos los verbos en español terminan en
AR
ER
IR
Llamarse = een ww dat eindigt op AR alleen is er SE aan toegevoegd.
Slide 3 - Tekstslide
Los verbos que terminan en -AR
Hablar = spreken/praten vervoeg nu ook het ww visitar
hablo ik spreek
hablas jij spreekt
habla hij/zij/u spreekt
hablamos wij spreken
habláis jullie spreken
hablan zij spreken
Slide 4 - Tekstslide
Los verbos que terminan en -AR
Visitar = bezoeken
visito
visitas
visita
visitamos
visitáis
visitan
Slide 5 - Tekstslide
Los verbos que terminan en -ER
Beber = drinken vervoeg nu ook het ww aprender
bebo ik drink
bebes jij drinkt
bebe hij/zij/u drinkt
bebemos wij drinken
bebéis jullie drinken
beben zij drinken
Slide 6 - Tekstslide
Los verbos que terminan en -ER
Aprender = leren
aprendo
aprendes
aprende
aprendemos
aprendéis
aprenden
Slide 7 - Tekstslide
Los verbos que terminan en -IR
vivir = wonen/leven vervoeg nu ook het ww escribir
vivo ik woon
vives jij woont
vive hij/zij/u woont
vivimos wij wonen
vivís jullie wonen
viven zij wonen
Slide 8 - Tekstslide
Los verbos que terminan en -IR
Escribir = schrijven
escribo
escribes
escribe
escribimos
escribís
escriben
Slide 9 - Tekstslide
Los verbos reflexibos
Wederkerende werkwoorden
Deze werkwoorden hebben wederkerende voornaamwoorden
We hebben er al één geleerd
Llamarse
Slide 10 - Tekstslide
Los verbos reflexibos
Llamarse = heten/zich noemen vervoeg nu ook het ww levantarse
me llamo ik heet
te llamas jij heet
se llama hij/zij/u heet
nos llamamos wij heten
os llamáis jullie heten
se llaman zij heten
Slide 11 - Tekstslide
Los verbos reflexibos
Levantarse
te levantas
se levanta
nos levantamos
os levantáis
se levantan
Slide 12 - Tekstslide
Los verbos irregulares
Onregelmatige werkwoorden
Je hebt er al een paar geleerd:
tener
ser
Slide 13 - Tekstslide
Het bepaalde lidwoord
Neem de grammatica door
over het bepaalde lidwoord.
Libro pag. 29, 122 y 123
Slide 14 - Tekstslide
Gramática pag. 29
Querer = willen
quiero ik wil
quieres jij wilt
quiere hij/zij/u wilt
queremos wij willen
queréis jullie willen
quieren zij willen
Slide 15 - Tekstslide
Gramática pag. 29
Quirer + infinitief
quiero viajar ik wil reizen
quieres aprender español jij wilt Spaans leren
¿Quieres aprender español? wil jij Spaans leren?
quiere vivir en España hij wil in Spanje wonen
queremos leer un libro wij willen een boek lezen
queréis tener una silla jullie willen een stoel
quieren estudiar español zij willen Spaans studeren
Slide 16 - Tekstslide
Gramática pag. 29
Quirer = willen Tener = hebben
quiero tengo
quieres tienes
quiere tiene
queremos tenemos
queréis tenéis
quieren tienen
Slide 17 - Tekstslide
Libro gramática pag. 29
Zeggen waarom je iets doet
Een vraag stellen in het Spaans
¿Por qué + vervoegd werkwoord?
¿por qué estudias español?
Slide 18 - Tekstslide
Libro gramática pag. 29
Zeggen waarom je iets doet
Een vraag stellen in het Spaans
¿Por qué aprendes inglés?
¿Por qué no comes carne?
¿Por qué no comprendes esta frase?
Slide 19 - Tekstslide
Libro gramática pag. 29
LET OP
¿Por qué? = waarom
Porque = omdat
Slide 20 - Tekstslide
Libro gramática pag. 29
Een vraag beantwoorden in het Spaans
Porque + vervoegd werkwoord
Para + infinitief
Por + zelfstandig naamwoord
Slide 21 - Tekstslide
Porque + vervoegd werkwoord
Por ejemplo:
Porque quiero vivir en España.
Omdat ik in Spanje wil wonen.
Porque estudio español.
Omdat ik Spaans studeer.
Porque hablo inglés.
Omdat ik Engels spreek.
Porque quiero viajar a España.
Omdat ik naar Spanje wil reizen.
Slide 22 - Tekstslide
Para + infinitief
Por ejemplo:
Para viajar por Latinoamerica.
Om door Latijns-America te reizen.
Para descrubrir la ciudad.
Om de stad te ontdekken.
Para estudiar mucho.
Om veel te studeren.
Para hacer muchas fotos.
Om veel foto's te maken.
Slide 23 - Tekstslide
Por + zelfstandig naamwoord
Por ejemplo:
Por mi trabajo.
Voor mijn werk.
Por mi viaje a Madrid.
Voor mijn reis naar Madrid
Por mi escuela.
Voor mijn school
Slide 24 - Tekstslide
Werkwoorden en voorzetsels
conocer = kennen/leren kennen
visitar = bezoeken
aprender = leren
practicar = oefenen
descubrir = ontdekken
ir = gaan
hacer = doen/maken
salir = uitgaan/vertrekken
Slide 25 - Tekstslide
Werkwoorden en voorzetsels
a + el = al
Quiero ir al cine
a + la blijft gewoon a la
Quiero ir a la playa
Slide 26 - Tekstslide
Libro pag. 29 gramática
muy bien heel goed
bastante bien best goed
un poco een beetje
regular matig
muy mal erg slecht
nada de helemaal geen
Slide 27 - Tekstslide
Test
Zij zijn Nederlanders
wij heten Juan en María
Hij is docent
Hij heeft een hond
Jij schrijft
Ik studeer Spaans
¿Spreekt zij Duits?
Slide 28 - Tekstslide
Test
Son holandeses
Nos llamamos Juan y María
Es profesor
Tiene un perro
Escribes
Estudio español
¿Habla alemán?
Slide 29 - Tekstslide
Test
Ik wil reizen
Wij willen de stad ontdekken
Hij wil naar het strand gaan
Slide 30 - Tekstslide
Test
Quiero viajar
Queremos descubrir la ciudad
Quiere ir a la playa
Slide 31 - Tekstslide
Test
¿Por qué quieres estudiar español?
Beantwoord op drie manieren:
Porque ...
Para ...
Por ...
Slide 32 - Tekstslide
Test
¿Por qué quieres estudiar español?
Beantwoord op drie manieren:
Porque quiero estudiar en España.
Para hablar con los españoles.
Por mi trabajo en España.
Slide 33 - Tekstslide
Unidad 2
Doorloop de lessen en kijk welke opdrachten je nog niet hebt gemaakt.
Slide 34 - Tekstslide
Verbuja español
Slide 35 - Tekstslide
Duolingo
Je gaat vandaag een account aanmaken op duolingo:
https://nl-nl.duolingo.com/
Kies als sitelenguage: Engels
Taal die je wilt leren: Spaans
Het is handig om een profiel aan te maken.
Slide 36 - Tekstslide
Unidad 1
Ga leren voor de toets
Slide 37 - Tekstslide
Mucha suerte con la preparación del examen
